O persoonlijk 'Ik ken het gezicht van mijn DOOF ANNEGRIET WIERSMA Luwi Velleman is geboren in 1949 en woont in Semarang, in de wijk Jangli. Zijn vader, Louis Velleman, heeft de kleine Luwi nog in zijn armen gehad en gekoesterd, totdat in 1949 alle Neder landse soldaten terug moest keren naar Nederland. Vader Louis liet zijn meisje en kind achter in Indonesië met de bedoe ling zo snel mogelijk terug te keren, met een baan en toekomstperspectief. Daar is het nooit van gekomen. Luwi leefde al die tijd in de veronderstelling dat zijn vader hem moedwillig in de steek had gelaten. Totdat hij in 1990 een brief uit Australië ontving. Luwi: 'Mijn moeder was een jong, ongehuwd meisje, in haar tienerjaren nog, toen zij kennis maakte met de Nederlandse soldaat Louis Velleman. Ze werkte, net als veel andere Indonesische meisjes, als hulp in de huishouding bij de Nederlandse kazerne, hier vlak bij. Daar heeft ze mijn vader ontmoet. Hij werd haar eerste liefde. Maar in 1949 ver trokken alle Nederlandse militairen, en dus ook mijn vader. Ik was toen al geboren. En zo stond mijn moeder er opeens alleen voor. Toen ik drie jaar oud was, is mijn moeder getrouwd met mijn stiefvader. Mijn zusjes en broertjes zijn uit dit huwelijk geboren. Het is nooit een geheim geweest dat ik van een andere vader was. Want iedereen om me heen wist het immers: mijn oma, de buren, zij hadden mijn vader allemaal gekend. Hij kwam hier vroeger altijd bij mijn moeder op bezoek. En toen ik een jaar of zeven was, kon ik ook zelf het verschil wel zien tussen mijn zusjes en mij, ook al waren zij nog baby's. Terwijl andere kinderen huiswerk maakten Mijn stiefvader was timmerman. Dat betekende dat hij werk had als er ergens ge bouwd werd. Maar als er niet gebouwd werd, zat hij zonder werk en dus ook zonder geld. Soms hadden we niets te eten. Dan zochten we cassaves, die raspten we en daar kookten we pap van. Het was altijd moeizaam om ge noeg eten bij elkaar te scharrelen. Ik zat nog op de lagere school, in de vierde klas, toen ik mijn moeder al moest helpen. Hout zoeken om te koken bijvoorbeeld. En als er hout over was, dan verkochten we het, om eten te kun nen kopen. Een van mijn dagelijkse taken was het water halen, met twee emmers; in het Javaans zeggen we dipikul. Water halen voor het dagelijks huishouden. Om te baden, om te koken. Ik begon om vijf uur 's ochtends en werkte soms door tot elf uur in de morgen, daarna verkochten we het. Ook werd ik er op uitgestuurd naar de Pus- kesmas, de kliniek te Jatingaleh om flessen melk te halen voor mijn zusjes en broertje, die waren nog baby. Andere mensen uit de straat vroegen of ik ook voor hen flessen melk wilde halen. Ik vond dat wel eng, met die vele zware flessen sjouwen, maar deed het toch. Om half vijf, vijf uur moest ik al op staan om die melk te halen. Daar gebruikte ik een grote doek voor, die ik zo genaaid had dat er twee flessen in pasten. En zo droeg ik als kleine jongen twee flessen op mijn rug, met een touw over mijn schouder, en dan van voren ook twee flessen. Dus, ja... ander halve kilo, en dan lopen. Het was best zwaar, ik heb het ongeveer twee jaar gedaan. Het grootste deel van het geld dat ik daarmee verdiende, gaf ik aan mijn moeder, een deel was voor schoolgeld. Als ik de flessen had afgeleverd, ging ik naar school van zeven uur 's ochtends tot twaalf uur. Terwijl andere kin deren 's middags hun huiswerk maakten, liep ik met van alles en nog wat te sjouwen. Mijn moeder werkte tot vier uur 's middags. Meestal was mamah dus nog niet thuis als ik uit school kwam. Als het meezat, wanneer ik de kleine kast opendeed, dan stond er rijst. Als het tegenzat, tsja, dan deed ik de kast deur open en moest ik meteen huilen. Ik had zo'n honger. Wat was dat moeilijk. Om twaalf 42 Moesson Moesson #12 juni 2010.indd 42 26-05-10 16:34

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2010 | | pagina 42