verhaal
De kou en het
DOOR FRANS LOPULALAN ILLUSTRATIE MELROY BISEL
De Nederlandse militairen waren toen al
vertrokken en ook de Javanen, de Timorezen
en alle andere bevolkingsgroepen waren na
de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië
afgezwaaid en naar hun eilanden terug
gekeerd. Alleen de Molukkers van Ambon
en Kei waren nog in kamp Makassar toen
de TNI, het leger van Soekarno, augustus
1950 de aanval inzette. Deze goed getrainde
Molukse militairen mochten onder geen
beding terug naar de Molukken waar op 25
april van dat jaar de RMS geproclameerd was
en waaromheen de Indonesische marine een
zeeblokkade had gelegd. Dat zal het idee
achter de aanval geweest zijn. 'Kortenaer,
Kortenaer, hier Makassar. We vragen steun.
Kortenaer, Kortenaer, we vragen steun. Er
wordt hier hevig gevochten.' Dat was wat
één van de vrouwen de verbindingsofficier
hoorde roepen en vanaf de Javazee kwam
inderdaad vuursteun van het Hollandse
marineschip dat toen een nacht lang de
Indonesische troepen met mortiergranaten
bestookte. Het zijn zulke herinneringen die
bovenkomen als de oude dames voor de
camera vertellen over het leven met hun
KNIL-mannen die voor een verblijf van zes
maanden per schip naar Nederland werden
gedirigeerd. Vertellen wilden de dames
aanvankelijk geen van allen - 'Ach, wat heb
ik nou meegemaakt, jongen? Allemaal ouwe
koek en weet je, we moeten ons neerleggen
bij alles wat God besloten heeft.' - maar een
gewiekste en vooral langdurige verbale mas
sage deed wonderen. 'Maar Tante, het gaat
toch ook om uw kleinkinderen? Die kunnen
kasten vol gewichtige boeken over onze
mensen lezen, maar ze zullen niet weten
welke geuren, welke kleuren er daadwerke
lijk verbonden zijn aan de geschiedenis van
hun grootouders. Ze zullen niet weten hoe
het er dagelijks aan toe ging op de schepen
en in de kampen.' En toen werden er voor het
nageslacht - 'In Godsnaam dan maar, want
je blijft maar bellen en mijn kinderen en mijn
kleinkinderen zijn het nog met je eens ook'
- herinneringen opgehaald aan de Japanners
die mensen, geketend aan rotsblokken, in
zee wierpen. De Japanners van wie ze in het
interneringskamp op de appelplaats aan
getreden moesten blijven staan als de Ameri
kanen bombardementsvluchten uitvoerden.
'Respect hadden ze niet, die Japanners. Ze
hadden er bijvoorbeeld plezier in om in onze
pannen te urineren.' Sprekend over de Japan
ners is er een trilling in de stem. Een onder
koelde, richtingloze woede die in de blikken
sluimert. Er naar gevraagd laten de dames
het ene verhaal over het andere tuimelen en
wat de verhalen met elkaar gemeen hebben
is de gramschap, de teleurstelling, de berus
ting die aan alle vertellingen ten grondslag
liggen. 'Er was daar niet eens een kade. We
moesten in bootjes naar het schip, dwars
door de branding en dan zo steil omhoog. Ik
met mijn handbagage, met mijn oudste kind
en de jongste, een baby nog, in de slendang
op mijn rug. Ik had wel kunnen vallen en dan
was ik verdronken en mijn kinderen met mij.'
En zo begon de reis naar Nederland op de
troepentransportschepen met namen als
Asturias, Atlantis, Castelbianco, Fairsea, Goya
en Roma.
'En door wie werd u weggebracht? Van wie
nam u afscheid toen u van Tandjoeng Priok
vertrok? Wat valt er ten afscheid te zeggen
als men aan een reis naar het ongewisse
begint? En wat stelde u zich voor bij dat verre
Holland, waar was uw hoop op gevestigd...
En hoe is het u inmiddels vergaan, al die
jaren? Zijn de wonden genezen, heeft u
woorden gevonden om het onzegbare tot
uitdrukking te brengen of doen we het met
verborgen tranen? Beperken wij ons tot het
aanheffen van het Hena Masa Waya, het Beta
Balayar Jauh?'
Ver weg van het vaderland kom ik pas tot in
keer Hoe heb ik mijzelf zo kunnen vergooien
Moeder, alstublieft, draagt u mij naar huis
naar het land dat ik zo lief heb.
En op de klanken van dit lied, dat zelfs iedere
Hollandse, iedere Noord-Amerikaanse, iedere
Oost-Europese toehoorder zou kunnen mee
voeren naar het diepste van het Zuid-Molukse
gemoed, dringen zich de beelden op van
vrouwen op wier heldenmoed het bestaans
recht van Moluks Nederland is gegrondvest.
Zij hebben niet het uniform van het Konink
lijk Nederlandsch Indisch Leger gedragen, zij
werden niet voor 'Moed en Trouw' gedeco
reerd, zij zijn niet over de mijnenvelden van
Solo getrokken en zij maakten ook geen
deel uit van het Depot Speciale Troepen van
kapitein Raymond Westerling. Maar het was
aan hen dat de afscheidsbrieven werden
30 Moesson
Moesson #2 augustus 2010.indd 30
29-07-10 11:57