Rob Piera is zijn Gurkha-redders nooit vergeten Het leven van Rob Piera werd tijdens de bersiap gered door de befaamde Gurkha-soldaten uit het Britse leger. Om iets voor hen terug te doen, steunt hij 64 jaar later de Gurkha Welfare Trust, die zorg draagt voor gepensioneerde Gurkha-soldaten in Nepal. Piera: 'Nadat de aanval was afgeslagen, streken ze me over m'n bol. Dat ben ik nooit vergeten.' 'Ayo Gurkhali!' DOOF MARJOLEIN VAN ASDONCK FOTOGRAFIE GIJS GEMKE 'Je kunt hier wel existeren, maar niet léven.' Rob Piera (Soekaboemi, 1931) heeft zich met tegenzin in de Randstad gevestigd. Het is er te vol en te druk voor een gewezen zeeman met zwerflust. 'Ik heb geen rust in mijn lijf. Ik zie dat bij veel vrienden uit het jongenskamp.' Maar toen hij ziek werd, was hij toch dichter bij zijn kinderen in de buurt, dan in de bos wachterswoning in Drenthe waar alleen vo gels en wilde dieren hem gezelschap hielden. Pantat poetih 'We waren allemaal katjongs', vertelt Rob Piera over zijn jeugd in het vooroorlogse Indië. 'Ik ging in Lawang naar de HIS, de Hollands Inlandse School, en ik had Javaanse en Chinese vriendjes. Tijdens het middaguur zwommen we tussen de goudvissen in een grote vijver op de Chinese begraafplaats. We waren allemaal even bruin, alleen mijn billen waren wit als ik mijn onderbroek uitdeed bij het zwemmen. Mijn vriendjes noemden me pantat poetih: witbil. Een van hen, Basuki Suyoto, is net als ik later naar zee gegaan.' Zoals veel mensen begint Rob Piera zijn leven pas na zijn pensioen te overdenken: 'Als je jong bent, ben je met je toekomst bezig: je moet studeren, je moet werken, je moet vooruit. Als je gepensioneerd bent, heb je eigenlijk de hele dag vakantie. Er schiet je in eens van alles te binnen. Mijn herinneringen werden steeds specifieker. En zo kwamen ook de Gurkha's op de proppen.' Tegelijk met zijn ziekte, krijgt Rob Piera last van de oorlog. Zomaar ineens wordt hij over vallen door stilstaande beelden van vroeger die hij niet van zijn netvlies krijgt: de fiets van zijn vader die in elkaar wordt getrapt, zijn vader die door Japanners wordt afgerost. Piera krijgt het dan stikbenauwd en loopt kilometers om de beelden van zich af te schudden. In de Jelgersmakliniek in Oegst- geest vraagt hij slachtofferhulp en wordt hij eind jaren negentig geholpen door de omstreden professor Bastiaans. Bijbeltje Rob bracht de Japanse bezetting door in een vrouwenkamp en in een jongenskamp. 'Ik heb veel respect voor de generatie van mijn ouders. Ik herinner me dat mijn moeder ziek was in het vrouwenkamp. Ik stal een sisir pisangs voor haar. Ik liet ze trots aan mijn verzwakte moeder zien. "Wat erg dat je een dief geworden bent", reageerde ze. "Breng ze maar terug." Ik kreeg een goed pak op mijn donder toen ik ze terugbracht. Wat ben ik boos geweest op mijn moeder. Pas later dacht ik: wat een moed om je kind dat bij te brengen, onder die omstandigheden. Mijn moeder bleef zorgen dat we ons netjes ge droegen, geen gedonder. Iedere avond dekte ze een koffer met een servet erover en daar aten we dan aan.' 'Vaak denk ik: het was maar goed ook dat de Japanners ons wegstuurden naar een jon genskamp. Ik heb dingen gezien die niet door de beugel konden. Eenzame vrouwen konden zich niet beheersen en sommige jongens waren vroegrijp. Onze moeders besloten ons in het kamp onverbloemde seksuele voorlich ting te geven, voor onze eigen bescherming. We begrepen niet altijd alles, over homo seksualiteit bijvoorbeeld: "Mannen, hoezo mannen?", vroegen we dan.' Na de Japanse capitulatie kreeg Rob met de Nepalese Gurkha's te maken. 'Ik was gebolost uit Bangkong en was naar mijn moeder in kamp Lampersari gegaan. Midden in de bersiaptijd. We leefden in een hutje dat aan de pagar was gebouwd, toen er een pemoeda-aanval op het kamp werd inge- augustus 2010 41 Moesson #2 augustus 2010.indd 41 29-07-10 11:58

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2010 | | pagina 41