F I M woord van Tod. 'Ik heb erg veel in de grond lopen hakken... voor de Jap.' Toen de bink over onze bedrevenheid met au to's vernam, stuurde hij ons naar de dump bij de haven. Vervoer zou de landbouwers goed van pas komen. Bij het ene wrak haalden we de stroomverdeler los. Bij een andere het remsysteem. Met het ontoereikende gereed schap wisten we een takelwagen rijdende te krijgen. De nog gave Datsun-buitenboord- motor die we vonden, verstopten we onder een hoop roestige slooponderdelen. Wellicht konden we voor de motor een koper vinden. Na drie maanden werd de hele club, zo'n vijfentwintig man, bij elkaar geroepen in een woonbarak. Het baasje stond klaar met een stapeltje papieren in zijn handen. De eerste paar zinnen klonken lovend, maar ineens maakte hij een ommezwaai. 'Ik vraag jullie om zo meteen een driejarig contract te komen ondertekenen. Teken je niet, dan zijn we genoodzaakt je naar Soe- karno terug te sturen.' Dat dreigement maakte mij en mijn maten ziedend. Zeker toen we bemerkten dat en kele aanwezigen zich lieten intimideren. Zij die een familie onderhielden, konden geen kant op. Met onze plunjezakken over onze schouders kwamen we al slenterend aan de voet van de sterk beboste Fanindi-heuvel terecht, gelegen aan de rand van Manokwari. Het voornemen om een slagerij te beginnen zat nog steeds in onze hoofden. Daarom besloten we naar sporen van wild te gaan zoeken. Tijdens de verkenning stuitten we op een oudere Indischman die een klimpad aan het vrijkappen was en op de top een hutje bezat. Terwijl zijn vrouw haar hele weekvoor- raad aan etenswaren aan ons spendeerde, ontvouwde hij een plan waar hij al lang mee rondliep. 'Brood. vers brood. Dat is waar de stad van droomt.' Paatje kende de mena gemeester van het leger. Deze beheerde de voorraad van de militaire keuken en had al toegezegd meel en gist te willen leveren. Daarnaast garandeerde hij een dagelijkse afname van honderd baksels. Van bewerkte metalen drums maakten we, met aanwijzin gen van Paatje, een oven, bestaande uit vier laden. In de bovenste moest het brood een knapperige, bruine bovenlaag gaan krijgen. Zo vulden we onze dagen met deeg kneden, hout verzamelen en de baktemperatuur constant houden. We raakten bekend als de toekang roti's, de bakkers, van Fanindi. Ander half jaar later verloren we de slag tegen de mengmachines en de professionele oven van een 'nieuw binnengekomen' collega. Niet getreurd, want we wisten inmiddels wat er te koop was in het almaar drukker wordende Manokwari en bezaten talloze ideeën. De Papoea's aan de kust beschikten over degelijke, zeewaardige vlerkprauwen, opgebouwd uit drie houtsoorten: ma- toeahout voor de prauw zelf, hout van de nadjoe-nadjoes - onverwoestbare stam men uit de vloedbossen die de twee drijvers droegen - en het witgekleurde kajoe poetih waarvan de drijvers waren gemaakt. Ons plan was om met de eeuwenoude kennis van de prauwenbouwers een eigen boot samen te stellen. De intussen gereviseerde buiten boordmotor zou als krachtbron fungeren, hoewel we uiteindelijk ook een mast lieten september 2010 27 Moesson #3 september 2010.indd 27 26-08-10 11:29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2010 | | pagina 27