'In Meridia's hoofd
weerklonken de
waarschuwingen van
de kinderjuf over de
vreselijke dingen die
kinderen overkwamen
als ze met vreemden
meegingen'
fragment
Ravenna haar breiwerk weer op en vloeide er
een stortvloed aan woorden uit haar mond:
'Houd je rug altijd recht. Laat nooit iemand je
tranen zien. Wees nooit aan andermans ge
nade overgeleverd. Knik als je luistert, kind!'
Vanwege haar angst voor besmettelijke
ziektes stond de kinderjuf zelden toe dat
Meridia buiten kwam. Hoogstens twee keer
per maand, als de lucht blauw was en de zon
niet te fel, nam het beste mens haar voor een
stevige wandeling mee naar Cinema Garden.
Deze uitstapjes waren absoluut geen pretje
voor Meridia. Gesmoord in sjaals, onderkle-
ding, kniekousen en stijve rubberen laarzen
had ze het snikheet en was ze, terwijl ze van
de ene naar de andere straat wankelde, het
onderwerp van zowel spot als medelijden. De
kinderjuf had hier geen oog voor en bracht
haar alleen maar nog meer in verlegenheid
door hardop te zeggen: 'Pas op voor die
smerige jongen. Hij ziet eruit alsof hij in geen
weken een stuk zeep heeft gezien... Zie je die
vrouw die onder de wratten zit? Zo zul jij ook
worden als je niet doet wat ik zeg. Je bent
helemaal nat van het zweet, lieverd. Zeg het
als je een koortsaanval voelt opkomen.' Tien
minuten later, nadat ze in Cinema Garden
waren aangekomen maar voordat Meridia
de tijd had gehad de bloemen te bekijken of
de gouden zwanen in de fontein te voeren,
wilde de kinderjuf direct weer naar huis om
te voorkomen dat ze ergens mee besmet zou
raken. Als Meridia protesteerde, kreeg ze te
horen: 'Je bent opvliegend. Weet je wel zeker
34 Moesson
dat je niets hebt opgelopen? Laten we gaan
voor het erger wordt.'
Op een middag in Meridia's negende le
vensjaar, toen ze al drie weken aan huis was
gekluisterd, zette Ravenna plotseling het for
nuis uit, deed haar schort af en verkondigde
dat ze haar zou meenemen naar de markt.
Meridia was benieuwd wat een markt was
en trok snel haar schoenen aan. De kinderjuf
deed een poging haar met de gebruikelijke
kledingstukken in te pakken maar Ravenna
kwam daartegen in protest: 'Ben je niet
goed wijs, mens? Het is buiten warm genoeg
om een koe te brandmerken!' Ze lieten de
kinderjuf gechoqueerd achter en gingen op
pad: Ravenna in haar zwarte jurk en Meridia
die grijnsde, maar ook het gevoel had dat ze
de kinderjuf verraadde. Dat laatste was ze
echter al snel vergeten toen Ravenna haar
hand pakte en ze samen de straat oversta
ken. Tot haar verbazing lachte niemand haar
uit. Omstanders complimenteerden Ravenna
zelfs met haar knappe dochter.
'Dat kan en wil ik niet betwisten,' zei Ra
venna plechtig. 'Iedere vrouw zou van geluk
spreken als ze zo'n schatje had.'
Meridia bloosde over haar hele gezicht.
Haar moeder had haar nog nooit geprezen.
Die dag nam Ravenna haar mee naar een
heet en druk plein. Meridia kreeg ogen als
schoteltjes bij de aanblik van de dringende
en bakkeleiende mensen, van de kramen
vol fruit en groentes, van de zakken rijst en
meel en kruiden die verkocht werden in ovale
kommen. Er waren levende en dode kippen,
vissen op bedjes van ijs, krabben in kratten
van bamboe en vlees dat aan ijzeren haken
hing. Bij één vrouw groeiden er kruiden
op haar lichaam - tijm op haar armen en
rozemarijn op haar borst - die klanten zo van
haar lijf mochten plukken. Een getatoeëerde
man slikte radijsjes in hun geheel door en
spuugde ze gesneden, gekruid en gepekeld
weer uit. Er hingen vele geuren in de lucht,
zowel aangename als smerige, en de grond
was nat en vies. Het zou Meridia te veel zijn
geworden als Ravenna's hand er niet was
geweest, die ze tijdens hun rondgang nog
steviger vasthield. De kinderjuf zou haar
nooit naar deze plek hebben meegenomen.
Ergens in het pad met de slagers raakte
Meridia haar moeder kwijt. Een mensen
massa stroomde achter haar langs. Ze werd
geduwd, gepord, getrapt en tegen haar
wil meegevoerd over het plein. Ravenna
was nergens te zien. Nu had niemand nog
oog voor Meridia en werd ze alleen maar
boos aangekeken als ze in de weg liep. Ze
was doodsbang voor de hakmessen van de
slagers, de meedogenloze slagen op het bot
en de lappen vlees die haastig op ruw papier
werden gekwakt. Op de grond vormde het
bloed zich tot een van vliegen vergeven
stroom. Hoe harder Meridia schreeuwde, hoe
meer ze overstemd werd door het gebrul van
de menigte.
Misschien had ze urenlang gehuild. Ze was
in elk geval hees toen een hand haar wang
aanraakte.
'Waarom huil je, kleine meid?'
Meridia keek op en zag een vrouw met
mooie kleren en een zeegroene hoed. Ze
probeerde haar tranen in te slikken en deed
haar best het uit te leggen, maar de vrouw
onderbrak haar.
'Maak je geen zorgen. Je moeder speelt
alleen maar verstoppertje. Kom mee, dan
hebben we haar zo gevonden.'
In Meridia's hoofd weerklonken de waar
schuwingen van de kinderjuf over de vrese
lijke dingen die kinderen overkwamen als ze
met vreemden meegingen. Maar omdat ze
niet wist wat ze anders moest doen, pakte ze
de hand van de vrouw en liep met haar mee.
Ze liepen het plein twee keer over zonder
Ravenna te vinden. Bij de derde poging, net
toen het laatste sprankje hoop uit Meridia's
hart vervloog, rook ze opeens overduidelijk
de geur van citroenverbena. Ze bleef stokstijf
staan, liet bliksemsnel de hand van de vrouw
los en stortte zich in de mensenmassa. Ze
had Ravenna's onberispelijke knotje in het
oog gekregen. De opluchting was zo groot
en allesomvattend dat ze het gevoel had dat
haar hart uit haar borst sprong. Ravenna
stond met allerlei boodschappen in de han
den voor een bloemenstalletje. Ze draaide
zich abrupt om toen ze merkte dat er driftig
aan haar jurk werd getrokken.
'Wat is er, kind?'
Moesson #3 september 2010.indd 34
26-