In de boksring O de voorgalerij column vilan Toepoel, vroeg ik een keer in Moesson, wie weet er iets van Toepoel? Pieter heette hij, en aan het begin van de vorige eeuw had hij in Den Haag een boks school. Daar kwamen ook Indische jongens, weet ik. Misschien dat de familie dat nog wist? Er is altijd veel en goed gebokst in Indië, vandaar de vraag. Maar er kwam geen antwoord, en eigenlijk ver moed ik dat er geen Indische jongens meer boksen. Paatje Phefferkorn heeft vroeger gebokst, maar nu heeft hij zijn eigen vechtsportschool. Toch anders. In het mooie boek van Leo van Maarseveen kwam ik af en toe dat boksen weer tegen. Jongens onder elkaar, de een leerde het van de ander, sparren en wedstrijden. Leo bokste ook en heeft als tachtig plusser nog steeds the moves. Hij is sportman; hij heeft op latere leeftijd de zwarte band judo gehaald. Toen hij zeventig werd, is hij gestopt met lesgeven. Jammer voor mij. Want ik zou graag leren boksen, als dat lukt. Anderhalf jaar heb ik getraind en toen kon ik het nog niet. Wanneer moet je ac cepteren dat je iets niet kunt? Nooit, denk ik als ik Leo's boek lees. In Pukul Terus, blijven vechten, met als ondertitel: Het levensverhaal van een gewone Indische jongen, vertelt hij zijn levensverhaal. Een Indisch verhaal van de eerste generatie, met een sprookjesachtige vooroorlogse jeugd en dan wat daarna kwam. Leo zat niet als een geschrokken kan- tjil roerloos te wachten tot de dreiging voorbij trok, en dat sprak me aan. Hup, wat doen, nooit je mond houden als jij vindt dat er gesproken moet worden, er is altijd een kans dat je wint. Als je zo bent, maak je gegarandeerd het een en ander mee en dat is bij hem ook zo geweest. Aan die levenshouding herken ik de bokser in hem en ook in Paatje Phefferkorn. Een bokser traint. De 4 Moesson conditie moet goed zijn, om de wedstrijd rondes vol te kunnen houden. Hij is alert, bij het waak zame af, want de tegenstander is onvoor spelbaar. Een beetje psycholo gisch inzicht is nooit weg. Boksen is een sport, dus gebonden aan regels, dus je hebt zowel een sterke agressie nodig als het vermogen te beheersen. Als ik deze oudere Indische jongens, beiden oud-bokser, zie lopen, dan zie ik dat in ze. Natuurlijk hebben ze inmiddels een zekere leeftijd bereikt, maar toch, dat lopen, dat zegt alles. Die veerkracht in het ritme van hun passen. Zekerheid. De oplettendheid waarmee ze om zich heen kijken, zeker als ze een kamer inkomen. Inschattingsver mogen. Over hun vechttechnieken zwijg ik bedeesd, sinds ik Leo vroeg op mijn hals hun wurggreep te demonstreren. Laat ik alleen zeggen: hij kan het. Zoals Leo van Maarseveen en Paatje Phef ferkorn moeten er meer oudere Indische jongens zijn. Daar gebokst, hier gekomen en toen verder gegaan met sport. Leuke oudere jongens zijn dat, van binnen onverwoest baar, en voor mij een bron van inspiratie. Wat er ook gebeurt, net als in een bokswed strijd komt er altijd een volgende ronde. Vilan van de Loo Moesson #4 oktober 2010.indd 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2010 | | pagina 4