Toen Yvonne 2 jaar oud was, stierf haar moeder en kwam ze in een pleeggezin terecht. De Japanse bezettingstijd bracht ze door in het Banjoebiroe-kamp. Ze hield toen al van knutselen en ruilde haar kunst werkjes in voor eten. Na de oorlog ging Yvonne naar de hbs waar ze haar toekomstige echtgenoot Arie Noordam leerde kennen. In 1950 kwam ze naar Nederland, doorliep hier de kweekschool en kwam weer met Arie in contact. Hij woonde toen al een tijdje in Nederland. In 1956 trouwde het stel en kreeg twee zonen. 'Mijn pleegouders zeiden: Ga maar naar Holland, want het wordt ge vaarlijk hier in Oost-Java. Ze wilden graag dat ik in Holland ging stude ren voor onderwijzeres en een toekomst kon opbouwen. Dat betekende ook dat ik mijn vriendje van de hbs - die al een paar jaar eerder naar Holland was gegaan - weer kon zien! Dus ik ging. Natuurlijk wel met pijn in mijn hart, want ik moest veel achterlaten. Ik ging in Holland naar de kweekschool. Ik zocht direct een kamer, dat ging in die tijd nog via raamadvertenties. Ik kon een kamertje in Amster dam huren bij mensen die een lattenzolder hadden. Op die zolder huur de ik een kamertje van de mensen van 1- en 2-hoog. Er kon net een bed staan, want eigenlijk was het een kolenhok. Mijn geld was dan eigenlijk al op, maar er zat geen wc bij. Van 3-hoog mocht ik voor tien gulden de wc gebruiken. Het was verschrikkelijk, dat kan niemand zich voorstellen. Want als ze allemaal weg waren, moest ik het in de dakgoot doen. Zo'n lattenzolder was natuurlijk erg koud en ik was geen winter gewend. Ik had ook maar één deken. Ik heb toen kranten tussen de dekens genaaid en zo sliep ik. Op het 3-pits petroleumstelletje probeerde ik te koken, maar dat lukte natuurlijk niet. Hoogstens warm water. Ik had dus net genoeg geld voor de studie en een onderkomen, maar te weinig om te kunnen leven. Maar ik durfde mijn ouders in Indone sië niet te schrijven dat ik met het geld niet kon rondkomen. Ik wilde mij natuurlijk niet laten kennen. Dus ik probeerde aan eten te komen. Ik ging naar contractpensions, waar vrienden woonden. Daar at ik de restjes van de spruitjes op. Na etenstijd. Dat was eigenlijk te gek; ik moest zelf geld gaan verdienen. Kokkie bij u thuis! Op woensdagmiddag ging ik bijverdienen. Bij de Hema, maar ik bedacht me dat ik vast wel met wat anders geld kon verdienen: door kokkie te zijn. Beneden op drie hoog, waar ik naar het toilet kon, woonde een Indisch gezin. Door de kieren rook het altijd zo lekker naar Indisch eten en ik had zo'n honger. 'Moeder Materus', vroeg ik dan. 'Mag ik van u voor 1 gulden een portie kopen?' Niet gratis; zij waren immers ook arm. Zo heb ik leren koken. Als ik iets proef, weet ik wat erin zit. Dat is een soort gave. Ik weet niet hoe ik daaraan kom. Dus toen zette ik van mijn laatste centjes een advertentie in Het Parool: Kokkie komt bij u thuis. Ik kreeg reacties van moeders wier zonen in Indië als militair gediend hadden en graag nasi goreng wilden eten. Die moeders wisten zich geen raad. Er waren haast geen restaurants in die tijd. Daar ging ik, door heel Amsterdam op mijn fiets. De wadjan voorop en de tjobek achterop en dan belde ik aan: Kokkie hier! Ze waren natuurlijk wel verbaasd: ze hadden een Indonesische verwacht en dachten toen ze mij zagen dat ik vast niet kon koken. En in feite kon ik dat natuurlijk ook niet, zonder de kook kunsten van moeder Materus. 44 Moesson Moesson #5 november 2010.indd 44 27-10-10 17:34

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2010 | | pagina 44