L
Indische pers
Tempo Doeloe
Batavia gevestigde Bond van Nederlandsch-
Indische Kunstkringen. De aandacht richtte
zich aanvankelijk op tentoonstellingen, maar
al spoedig werd het terrein verbreed naar
onder meer de muziek en het toneel. Het uit
nodigen van kunstenaars uit Europa en het
organiseren van hun tournees zag de Bond
als zijn hoofdtaak. De artiesten werd een
gegarandeerd honorarium geboden. Vooral
na 1920 verwierven de kunstkringen zich een
monopoliepositie in het culturele leven.
Niet iedereen was gelukkig met de activitei
ten van de Bond. Met name degenen die grote
waarde hechtten aan de uit Indië zelf voort
gekomen kunst zagen met lede ogen aan hoe
de aanhoudende stroom westerse kunst de
Indische cultuur steeds meer naar een uithoek
drong. Het was vooral de Indo-Europeaan
Hans van de Wall, gerenommeerd schrijver
en criticus, die zich opwierp als hun strijdbare
woordvoerder. 'Welke overzeesche kunstenaar
heeft ooit iets voor dit land gedaan?', stelde
hij de retorische vraag. Die artiesten, vervolg
de hij, komen en gaan, worden 'schitterend
gehonoreerd', maar laten zich aan de Indische
cultuur niets gelegen liggen. Waarom, zo
verweet hij de kunstkringen, worden de van
buiten komende musici niet geattendeerd op
de composities van 'een Paul Seelig en ande
ren' - ongetwijfeld doelde hij op componisten
als Constant van de Wall (zijn broer), Bernhard
van den Sigtenhorst Meyer en Frans Wiemans
- opdat zij die, óók als uiting van 'beleefdheid',
in hun programma zouden kunnen opnemen?
En waarom die eenzijdige aandacht voor wes
terse kunstuitingen in het algemeen? Terwijl
toch de bond
eerst en vooral de Indische kunstenaars
vooruit zou moeten helpen: door prijsvra
gen uit te schrijven voor een goede roman,
een interessant drama, door het best ge
schilderde portret of landschap met goud
te bekronen. Dat zou arbeid zijn, die ten
goede komt aan de mensen hier en het pu
bliek verder zou brengen dan het aanhoren
van alle 'eerste rangs'-artisten op piano
en viool ooit zou kunnen bewerken. Het
is toch waarlijk geen onbillijke eis dat de
Kunstkring, de Nederl.-Indische Kunstkring,
nietwaar? naast de Westerse kunst óók
steunt de kunst van eigen bodem, erkent
de kunstenaar van en in deze landen.
Wat Van de Wall verstond onder 'Indische
cultuur', verwoordde hij onder andere als
volgt: 'Blank alleen is Nederlands. Bruin al
leen is Inlands. Maar blank en bruin, eigenlijk
zó dat de grens door ineenvloeiing bijkans
niet meer te onderscheiden is, dat is Indisch.'
Van de Wall als de hartstochtelijke pleiter
voor een Indische cultuur. Niettemin moet
hij, met de vinger aan de pols van het kolo
niale kunstzinnige leven, hebben voorvoeld
dat hij streed voor een goeddeels verloren
zaak. Het na 1900 op gang gekomen proces
van verwestersing van de Indische samenle
ving, óók op het terrein van de kunsten, was
onomkeerbaar. Daarmee werden de ontwik
keling van een Indische cultuur gefrustreerd.
Ze leefde een bestaan in de marge en dat zou
zo blijven. Voor Van de Wall als kunstenaar en
criticus had men alle respect, maar aan zijn
pleidooien voor een kunst 'van eigen bodem'
ging men schouderophalend voorbij.
Van de Wall stond overigens niet helemaal
alleen. Zo nu en dan kreeg hij bijval van
kranten die zich stoorden aan het arrogante
gemak waarmee bijvoorbeeld Indische
schilders aan de kant werden geschoven als
lieden die zich bezighielden met het 'fabri-
ceeren van aangename souvenirs uit Indië'.
Onder meer de journalist H.C. Zentgraaff
maakte zich boos over dat soort kwalificaties,
zoals in 1936 toen hij fulmineerde tegen de
manier waarop kunstkringen Indische schil
ders de deur wezen: die 'artisten hebben aan
spraak op hulp, op belangstelling; het gaat
niet aan dat zij door een uiterst klein groepje,
dat zich het predicaat van deskundigheid
par excellence toekent, als minderwaardigen
worden afgestooten.'
Het hielp allemaal weinig. Zoals in het hele
leven in de kolonie, had ook in de kunst het
westen de overhand gekregen.
februari 2011 33
Moesson #8 februari 2011.indd 33
27-01-11 13:08
E. van de Wall-Assé, echtgenote van Hans van de
Dochters van den resident. Batavia, 1922. KITLV 90