interview
Zijn nicht Ria schreef ons twee jaar geleden al dat we
Paul Sebes eens moesten portretteren. Niet alleen van
wege zijn machtige positie in de Nederlandse literaire
wereld, maar misschien wel vooral omdat hij haar,
toen zij ziek was, iedere dag trouw kwam opzoeken in
het ziekenhuis, ondanks zijn drukke baan.
Een Indisch meisje, Milou, doet open. Ik ben wat vroeg
voor onze afspraak en Paul heeft net een bespreking
achter de rug. Toch laat hij me gelijk binnen. 'Wat heb
je een leuke schoenen aan. Laarzen?' Of ik er bezwaar
tegen heb als hij eerst nog even de post doorneemt.
Intussen vertelt hij: 'Eens in de zoveel tijd vraagt nicht
Ria of jullie me al gebeld hebben. Neeheej, zeg ik dan.
Zo lijkt het net of ik haar erop uitstuur.'
Sinds Paul Sebes dertien jaar geleden begon als tus
senpersoon tussen auteurs en uitgeverijen, verkondigt
hij regelmatig op stijlvolle wijze waarheden die niet
iedereen wil horen, maar waar je tegelijkertijd moeilijk
omheen kunt. 'Veel Vlamingen en Nederlanders
schrijven', zegt hij. Om er vervolgens aan toe te voegen:
'Veel te veel'. Zelfs in literair Nederland, waar toch niet
iedereen even wellevend en fijnbesnaard is, heeft men
vaak moeite met zijn cynisme.
Paul Sebes kijkt je niet vaak recht aan als hij praat. Uit
een soort verlegenheid, lijkt het wel. Hij krijgt er in ieder
geval iets kwetsbaars door en dat maakt hem sympa
thiek. Vertel 's over je familiegeschiedenis, vraag ik hem.
Sebes: 'Als mijn grootvader... Staat je voicerecorder al
aan?... Als mijn grootvader van moederskant praatte,
hoorde je direct dat hij lang in Indië heeft gewoond.
Maar hij is hier geboren en als jong mensch, zoals hij
dat zelf uitsprak, naar Java vertrokken waar hij mijn
grootmoeder ontmoette - waar precies weet ik niet.
Ze zaten "in de suiker". De familie van mijn grootmoe
der woonde al generaties lang in Indië. Zij heette Van
Swieten - geen directe familie van de generaal, geloof
ik. Dankzij mijn nicht Ria heb ik de stamboom wel eens
gezien. Met enkele Portugees-joodse namen. Af en toe
een Chinese naam. Zoals gebruikelijk werden voorna
men allemaal afgekort: ik had een tante Non, een oom
Tjalie, tante Lolle, oom Nono. Toen mijn moeder leerde
lopen, zei ze telkens: 'Tappietappie', en daarom werd ze
Tappietappie genoemd. Later werd dat Renie en Dési -
je begrijpt dat ze eigenlijk Desire heet. Mijn moeder is
in 1939 in Soerabaja geboren en heeft met mijn groot
moeder in het Jappenkamp gezeten. Mijn oma heeft
wel geprobeerd om erbuiten te blijven, maar dat lukte
niet. Mijn moeder was twee toen ze het kamp inging
OR GEERT ONNO PRINS
OGRAFI FRÉDÉRIQUE VLAMINGS
maart 2011 13
Moesson #9 maart 2011_pim.indd 13 24-02-11 16:18