W&Rf voorpublicatie met de dood Lezersactie! M. H. Székely-Lulofs 'Ik vond de koffer op zolder', vertelde Willem-Ewoud Modderman. En in die koffer zaten zes ongepubliceerde verhalen van zijn grootmoeder Madelon Székely-Lulofs. Madelon Székely-Lulofs (1899-1958), die zo eerlijk en tegelijk liefdevol kon schrij ven over de harde Indische samenleving waarin zij zelf was grootgebracht, werd in 1931 op slag beroemd met haar schandaalroman Rubber. In de voor oorlogse crisisjaren was zij geliefd en verguisd, en werden haar romans vooral goed verkocht. Zij kon op grote voet leven van haar snel groeiende werk, dat in binnen- en buitenland populair was. Na de oorlog, in het treurige Nederland, raakte zij meer op de achtergrond. Uit die tijd moeten de zes 'ongeplaatste novellen' stammen die onlangs door Székely-Lulofs' kleinzoon zijn ontdekt en nu verschijnen bij uitgeverij Conserve. Ontmoeting met de dood Door Madelon Székely-Lulofs Met tekeningen van Hoesein W. Djajadiningrat Conserve: 168 pagina's (paperback) ISBN 978 90 5429 306 4 Prijs: 17,95 Moesson mag 5 exemplaren van Madelon Székely-Lulofs' Ontmoeting met de dood verloten. Stuur vóór 21 maart een mailtje naar redactie@moesson.com of schrijf een kaart naar: Moesson, Postbus 2074, 3800 CB Amersfoort. Vermeld s.v.p. de actie ('Madelon') en uw naam en adres. 42 Moesson die met aarde werd dichtgegooid. Zonder zich te kunnen bewegen, zonder overeind te kunnen komen uit de donkere benauwdheid, stikten zij dan. Misschien kon je een soort schoorsteenpijp op je graf laten maken, zodat je van beneden, uit je kist, kon roepen en ze je weer konden bevrijden? Misschien kon je zoiets in je testa ment laten zetten: 'Dit is mijn laatste wil. Ik mag alleen begraven worden in een graf met een schoorsteenpijp. En alleen in een kist die niet dicht is. Ik wil in een open kist begraven worden... zoals' - ik glimlachte om de vondst, mijn adem keerde terug, het zweet verliet mij -'zoals Sneeuwwitje!' Een tijd lang vervloeide telkens de gestalte van de naar zijn aflaten zoekende schout Allairt Beilinc met die van de bedroefde ko ningszoon die meende dat hij Sneeuwwitje in haar glazen kist moest gaan begraven. Toen ging ik een keer rakelings langs de dood. Ik was twaalf jaar oud en was met mijn ou ders aan boord van een mailschip, onderweg naar Holland. Aan de lunch werd kreeft uit blik geserveerd. Mijn moeder verbood mij daarvan te eten, met het oog op gevaar van vergiftiging. Het speet mij, want nu het een verboden gerecht bleek, bekoorde het mij ontzaglijk. Maar ik waagde het niet de dood te riskeren. En die avond was ik haar meer dan dankbaar, want vele passagiers lagen in bed met de verschijnselen van voedsel vergiftiging. En niet alleen de passagiers, ook de opperhofmeester lag ziek. Maar van hem was het niet zeker of hij ziek was van de kreeft. Het was een geheimzinnig geval met die ziekte van de opperhofmeester. 'Hij is gehaat bij het personeel.,' werd er gefluisterd. 'En deze oosterlingen werken dikwijls met vergif. Misschien maken zij nu van de gelegenheid gebruik om hem uit de weg te ruimen.' De volgende avond waren veel van de zieken alweer op de been. Het was maar een lichte vergiftiging geweest! Toen de gong werd geluid voor het diner, liep ik naar de gang om mij naar de eetzaal te begeven. Ik herinner mij alles of het gisteren is gebeurd. Ik zie en voel mijzelf door die nauwe gang gaan, langs de vele deuren van de hutten, eindeloos veel gelijke deuren. Zó gelijk dat alleen het nummer en de naam op het naamplaatje aangaven welke deur het was. Het had ook een mijngang kunnen zijn, zo lang, zo nauw. Maar dit was een witte gang en dat maakte het anders. De zee was onrustig, het schip slingerde. Terwijl ik liep, verloor ik af en toe mijn evenwicht en tuimelde nu eens tegen deze wand aan, dan weer tegen de andere. Maar eindelijk had ik toch de eetzaal bijna bereikt. Vlak vóór de eetzaal was de hut van de zieke hofmeester, daarnaast was de kombuis. Zware etensgeuren walmden mij tegemoet en onwillekeurig keek ik op. Uit de kombuis kwam juist een stoet oosterse bedienden naar buiten met de eerste gerechten. Zij deden mij denken aan de bruiloft van Riket met de Kuif: uit een spelonk van de aarde verschijnt een stoet lakeien met zilveren schotels en zij dragen de kostelijke gerechten de bruidstafel op. Opeens zag ik in de halfgeopende deur van de hofmeesterhut een man staan. Een lange, magere man in pyjama, die zich vastgegre pen had aan de deurpost, alsof hij zich met de grootste moeite staande hield, maar zich toch nog wilde doen gelden als opzichter over de bediendeschaar. Haast deinsde ik voor deze figuur terug, zo ontstelde ik er van. Ik had zo snel de opperhofmeester niet her kend. Ik ontstelde, omdat hij een dusdanig rauw en ingevallen gezicht gekregen had, dat ik hem ternauwernood meer herkennen kon. Die kleur en die trekken herinner ik mij onuitwisbaar: grijzig-groen - grijzig-groene, holle wangen, zwart omkringde holle ogen, een vege, vertrokken mond. Een gezicht, dat met iets onbeschrijflijks getekend was! Ik keek hem en hij keek mij aan. Misschien heb ik hem gegroet, ik weet het niet. Hij, in Moesson #9 maart 2011_pim.indd 42 24-02-11 16:20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2011 | | pagina 42