0
interview
AlfredBirney. Hij debuteerde in 1987 met Tamara's luna
park en is schrijver van een constante stroom proza; Indisch en
niet-Indisch. Vorige maand verscheen het derde deel van zijn
rivieren-trilogie: Rivier de Brantas.
Waarom ben je zo, datje mensen
graag afzeikt?
Je hebt zo'n reputatie van enfant ter
rible.
DOOR MARJOLEIN VAN ASDONCK
FOTOGRAFIE FRÉDÉRIQUE VLAMINGS
Birney (Den Haag, 1951) is de man met de
grote bek. Hij is kassar, hij is de si-Oudijck
binnen het rustig voortkabbelende wereldje
van de Indische literatuur, die zich tegen
je keert wanneer je hem uitnodigt op een
symposium. Hij maakte zich verschrikke
lijk kwaad toen het boekenweekgeschenk
tijdens de boekenweek in 1992 die als thema
''t Prachtig rijk van Insulinde' had, naar A.F.Th.
van der Heijden ging in plaats van naar
een Indische auteur. En hij maakte zich in
2000 opnieuw kwaad toen het Nederlandse
boekenweekgeschenk naar de Engelstalige
Salman Rushdie ging. Hij weet het aan hand
jeklap tussen het CPNB en uitgeverij Contact
die net een enorme som had geïnvesteerd
in nog ongeschreven romans van Rushdie -
kom op, was er nou echt geen Nederlandsta
lige schrijver die binnen het thema 'Schrijven
tussen twee culturen' paste? Zijn giftige
cybercolumns bundelde hij in zijn Yournael
van Cyberney. En o ja, hij neemt er en passant
ook nog de Werkgroep Indisch Nederlandse
Letterkunde in op de hak. Twee jaar daar
voor, in 1998, bezorgde hij een min of meer
controversiële Indospectieve bloemlezing
van Indische bellettrie. Controversieel omdat
Birney elke keuzeverantwoording weigerde.
Is dit echt dezelfde man die kwetsbaar proza
als Bewegingen van heimwee schreef, als De
onschuld van een vis, als Het verloren lied
Basic is een understatement. Birney leeft als
een asceet. In zijn woning geen foto's, geen
frutsels, geen herinneringen. De twee gitaren
- één met nylon snaren, één met stalen sna
ren - een tijdelijke luxe. Onze afspraak valt in
de namiddag omdat Alfred 's nachts schrijft.
Mijn meegenomen fles wijn ligt eenzaam in
de koelkast.
Ik kwam als idealist de Nederlandse litera
tuur binnenwandelen. De jaren tachtig. Was
een hele andere tijd. Je schreef eerst gedich
ten, dan korte verhalen, dan publiceerde je
in literaire tijdschriften en op een gegeven
moment kon je debuteren en dan ging je
een tijdje zitten wachten op de recensies. Er
waren geen toetsenborden en geen muizen,
je moest met de hand schrijven. Daarna met
de schrijfmachine, Tipp-Ex, daar leerde je
echt van schrijven. Ik schreef Tamara's luna
park, en journalisten zeiden: hè wat gek geen
Indische roman. Toen kwam Indische roman
nummer één, toen De onschuld van een vis
en vroegen ze: waarom nu wel een Indische
roman? Ik merkte dat er een soort apartheid
heerste in de receptie van mijn werk. In Ne
derland. Een Indische schrijver moet blijkbaar
over zijn Indische achtergrond schrijven om
aan de verwachtingen te voldoen. Want ik
kan je recensies laten zien uit België van De
Standaard en De Morgen die bij het recense
ren van De onschuld van een vis - Indisch - of
Sonatine voor zes vrouwen - helemaal niet
Indisch - het gewoon over Birney hadden, die
keken naar de literaire inhoud. En daar ging
het mij ook om, ik wilde literatuur schrijven.
Ben je na bijna 25 jaar milder gewor
den?
Niet milder, maar gematigder. Zo van: het
kan me niet zoveel schelen. Het kan me
eigenlijk helemaal niks meer schelen. Ik zit 25
jaar in het vak en ik weet nu wel hoe het in
elkaar zit. De boekhandel is ook een handel.
Is het makkelijk om met jou ruzie te
krijgen?
Met mij ruzie te krijgen. Even kijken hoor. Zo
kom ik over hè?
Daar kom ik ook niet van af. Luister, er zijn
bepaalde dingen die ik niet kan of die ik
nooit heb geleerd. Ik heb in kindertehuizen
gezeten en ik had een gewelddadige vader.
Ik vluchtte op mijn zevende een keer naar de
politie - die stuurde me gewoon terug naar
huis. Ik ben er weggehaald; mijn tweeling
broer sliep inmiddels met een mes onder
z'n kussen. Die ouwe had hem zo geslagen
- mijn broer had gezegd: nog één keer en ik
steek je overhoop. We waren dertien. Mijn
vader was helemaal gek, die liep met zijn
mariniersdolk door het huis. Hij was zo mata
gelap, hij was gewoon getikt. En of hij getikt
is geworden door de oorlog en de Japanners,
of dat ie dat al was... Daar kom je niet meer
achter. Dus thuis was het onveilig, op straat
was het onveilig, want als Indisch jongetje
moest ik me verdedigen tegen die enorme
grote Hollandse jongens. En op school had je
dat verborgen racisme, Indische kinderen kre
gen altijd lagere cijfers. We werden in één rij
gezet, bij het raam, dan zaten we in de zon.
Op het schoolplein haalden Hollandse jon
gens kattenkwaad uit, ik ook, maar de leraren
zagen mij, want ik was bruin. Je ontwikkelt
dan een bepaald gedrag. Ik moest altijd alert
zijn, op school, op straat en thuis. Ik leed aan
nachtmerries, ik was een overgevoelig kind.
Slaapwandelde je net als de hoofd
persoon in De onschuld van een vis?
Ja. Ik kom kassar over en lastig en grote bek
en dwars, maar eigenlijk ben ik een verlegen,
lieve jongen. Vanaf mijn dertiende kwam ik
in een tehuis terecht. Er was een jongens
vleugel en een meisjesvleugel. Ze werkten in
die tijd met een zalensysteem, gebonden aan
leeftijd. Maar er was geen plek en mijn broer
tje en ik kwamen op zaal met jongens van
achttien. Die sloegen je ook gelijk. Ik sprak
heel beschaafd, ik was toch een nette jongen.
En daar zaten Rotterdammers en Hagenaars
dus je moest ook plat praten en schelden. Ik
had wel op een gegeven moment een gitaar.
Toen werd het minder moeilijk?
Ja. In die tehuizen heb ik een harde tijd ge
had, daar leerde ik van me afbijten en schel
den en schreeuwen en tieren. Ik was niet een
van de domsten, dus ik hoefde niet altijd te
vechten. Die jongens, ik lulde ze gewoon de
hoek in zeg maar. Ik was wel dwars tegen de
leiding omdat ze met bezopen maatregelen
kwamen. Ik was opstandig, maar altijd met
de tong. Ik uitte kritiek op het beleid en op
de regels. Ik werd een provo. Ja ik was dwars,
maar in die tehuizen kon ik dat zijn. Als ik
iets tegen mijn vader zei, werd ik geschopt
en geslagen. Maar in die tehuizen gingen ze
de discussie aan totdat ze zeiden: nu moet ie
april 2011 41
Moesson #10 aorii 2011.indd 41
OA.r\ri.ii 14-1 ft