In 2008 publiceerde ik een boek door Geert Onno Prins en lanceerde ik een juwelenlijn, getiteld Open Hearts. fotografie CharlesBush.com En vorig jaar kwam een ander boek uit, Among Angels. Als je je hart open stelt, is de gedachte achter deze twee projecten, kun je een engel zijn voor een ander of kan iemand anders een engel voor jou zijn - soms zelfs zonder dat je dat in de gaten hebt. Moeilijke momen ten in mijn eigen leven ben ik doorgekomen door me op liefdadigheid te richten. Als ik ergens over inzit, blijf ik er niet al te lang in hangen. Ik weet de draad al gauw weer op te pakken en mijn leven richting te geven. Ik ben heel positief ingesteld. In alles eigenlijk. Mijn hele leven zet ik me al in voor goede doelen, tegenwoordig als ambassadeur van het Amerikaanse Rode Kruis en van Child Help USA, tegen kindermishandeling - daar ben ik sterk bij betrokken, net als mijn moeder vroeger. Mijn vader, een verloskundige, was joods en geboren in Engeland. Zijn vader is uit Polen gevlucht. Maar mijn familie heeft het joodse geloof nooit omarmd. Mijn vader was humanist. Mijn gedeeltelijk-joodse achtergrond kreeg pas betekenis voor me toen ik in de film War and Remembrance speelde. Mijn vader vertelde me toen over hoe hij Bergen Belsen bevrijd heeft als lid van de Royal Air Force. Drie familieleden zijn daar omgekomen. Toen ik me voorbereidde op de rol van Natalie in War and Remembrance moest ik Jid- dish en Hebreeuws leren en een liedje instuderen. Dat bleek een liedje te zijn dat mijn overgrootmoeder altijd voor mijn vader zong. Mijn vader was tot tranen toe geroerd toen mijn moeder en hij me eind jaren tachtig kwamen opzoeken op de filmset in Birkenau. En mijn moeder besloot plotseling dat ze naar Indonesië wilde terugkeren. Om zich te verzoenen met alle herinnerin gen. Ze was er klaar voor. Mijn moeder is in Nederland geboren en voor de oor log naar Indië geëmigreerd. Ze trouwde op haar 21ste met een Indische man, die werkzaam was op de thee onderneming Jasinger, dichtbij Bandoeng. Zo is ze op Java terecht gekomen. Maar het was een slecht huwe lijk. Haar man was knettergek en heeft haar letterlijk geprobeerd om te brengen. Ze moest vluchten. Later werd hij gemobiliseerd. Hem heb ik nooit ontmoet, maar mijn moeder heeft wel altijd contact gehouden met zijn moeder, die heel lief was. Als kind ben ik vaak bij haar over de vloer geweest. Toen de oorlog uitbrak stond mijn moeder, inmiddels 26 jaar oud, er dus alleen voor op de Jasinger onderneming. Sommige vrouwen uit de kamptijd van mijn moeder zijn later heel religieus geworden - meestal op een aparte manier. Sommigen zijn gek geworden. En som migen konden het leven niet meer aan en hebben er een einde aan moeten maken. Alleen mijn moeder zelf en slechts een handvol vriendinnen waren in staat om een min of meer gewoon leven op te bouwen. Toch heeft mijn moeder ons vroeger nooit zoveel verteld over die tijd, ook al dacht ze zelf van wel. Dan sprak ze over vóór de oorlog en over na de oorlog, en onder tussen sloeg ze de oorlog en de internering zelf over. Maar op de set in Auschwitz beloofden we elkaar dat we met z'n allen naar Indonesië zouden gaan en alle plekken zouden opzoeken waar ze geweest was. En dat hebben we ook gedaan. Toen ik een rol in Maleisië aangeboden kreeg, heb ik mijn ouders over laten komen en tussen de opnames door konden we op een goed moment doorreizen naar Jakarta. Tijdens een vlucht kwam mijn moeder naast een oudere Indonesische meneer te zitten en begon ze zomaar ineens Indonesisch te praten - wat ik haar nog nooit had horen doen - en natuurlijk Nederlands, want de Indonesische man sprak Nederlands met haar. Zij vertelde hem in welke kampen ze had gezeten en hij kon haar allerlei aanvullende informatie geven. In Jakarta liep ik toevallig een fan tegen het lijf, Imelda heette ze, een jong meisje nog, en Imelda wilde ons helpen om te achterhalen waar mijn moeder allemaal geweest is tijdens de oorlog. Ze zorgde voor een busje en een chauffeur en nam vrij van haar werk. Overal waar we kwamen, kon iemand ons wel iets vertellen en het eind van het liedje is dat we twee van de drie kampen teruggevonden hebben. Eerst bezochten we de Jasinger onderneming met het hoofdgebouw, midden in de jungle, waar ze in de goede oude tijd zwom en tenniste. Het werd net gerenoveerd, voor het eerst sinds de oorlog. Maar het huis waar mijn moeder woonde was verdwenen. Afgebroken. Daarna nam Imelda ons mee naar waar, volgens mijn moeders aanwijzingen - ze herinnerde zich onder andere een berg en een rivier - het eerste kamp moest zijn. Dichtbij Bandung, in een dessa, vonden we het huis waarin ze tijdens haar internering gewoond had. De Japanners hadden destijds een deel van het dorp afgesloten met prik keldraad. Het huis werd nu bewoond door een oude Indonesische man, die er direct na de oorlog in getrok ken was. Het huis was sindsdien niet meer geschilderd. We mochten binnen komen en zo stonden we ineens in de kamer waarin ze met vijf anderen geslapen had. 14 Moesson Moesson #2 augustus 2011.indd 14 28-07-11 15:0

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2011 | | pagina 14