'Ik herinner me hoe ik vroeger met een zak vol koekjes
achterop zat bij mijn moeder. En je weet toch hoe de
wegen in Indië zijn? Kuilen hier, kuilen daar. En adoeh,
daar vlogen mijn koekjes over de weg'
O interview
hem niet om door het gedrang te komen.
Jantje nam het geld uit zijn hand en kwam
terug met lemper en tempeh goreng, het
laatste echte voedsel dat ze in jaren zouden
eten. 'Ik was een meisjeachtig jongentje,
Jantje de katjong die alles durfde en erop
los lelde als het moest.' Urenlang zaten ze
naast hun doodzieke babyzusje dat onder de
zweren zat, de vliegen weg te kipassen.
Hij heeft geprobeerd zijn herinneringen zo
goed mogelijk op te schrijven. Hoe het is als
je acht jaar oud bent en je moet toekijken
hoe je moeder wordt afgeranseld. Als je
betrapt wordt wanneer je met je broertje
vruchten van de assemboom - 'dat is tama
rinde' - probeert te stelen en je voor straf
urenlang in de brandende zon moet staan
tot je flauw valt. 'Toen ik weer bijkwam,
smeerde de kampcommandant mij in met
tijgerbalsem en sloeg hij zijn kimono open.
Daarna voelde ik iets hards tegen mij aan
gedrukt.' Door te schreeuwen wist Willem
te ontkomen; woedend trapte de Japanner
hem van zich af. 'Ik wist dat er iets ergs was
gebeurd, maar ik heb nooit gedurfd om het
maatje te vertellen.' Het zijn slechts een paar
van de gebeurtenissen die hij als kind in het
kamp meemaakte, waaronder het aangrij
pende verhaal over zijn zusje dat - nog geen
drie jaar oud - het eten opat, dat hij had
bewaard. Om haar te leren dat ze geen eten
mocht stelen, liet zijn moeder hem later een
overrijpe banaan opeten, die eigenlijk voor
de kleine Ria was bestemd. 'Ik kan nog steeds
geen pisang door mijn keel krijgen.'
Hij weet dat er mensen zijn die zeggen dat
het allemaal zo erg niet was. Die beweren
dat de oorlog in Europa veel erger was en
dat het jappenkamp daarbij vergeleken een
speeltuin was. Mensen als Rudy Kousbroek
en nog wat van die napraters. 'Een paar jaar
geleden kreeg ik weer zo'n boekje toege
stopt. "Moet je lezen Willem, je ergert je rot."
En toen ben ik erin begonnen, maar na twee
pagina's heb ik het weggelegd. Misschien dat
het in hun kamp minder erg was. Misschien
dat zij dat zo hebben beleefd. Ik heb ook in
het kamp gespeeld. Natuurlijk, daar waren
we kinderen voor.' Waarna een verhaal volgt
over zijn beste vriendje Edu, een Indisch jon
getje dat stierf aan dysenterie. 'Dat verhaal
heb ik niet eens aan Hella kunnen schrijven.
Omdat het te pijnlijk was.' Later, op een
verjaardag van Annie M.G. Schmidt, heeft
Kousbroek hem nog aangesproken. '"Meneer
Nijholt, wij moeten eens met elkaar praten",
zei hij en toen zei ik: daar heb ik helemaal
geen behoefte aan.'
Evenmin voelde hij lange tijd de behoefte
om naar Indonesië te gaan. 'Ik had in het
jappenkamp gezeten en daardoor was ik
mislukt. En ook tijdens de bersiap die volgde,
heb ik vreselijke dingen gezien. Hollanders
die door de Indonesiërs aan een deur waren
gespijkerd. Die waren getjingtjangt. Ik ben
echt bang geweest dat ons hetzelfde zou
overkomen.'
De eerste keer dat hij terugging was in de
jaren zeventig voor opnamen van De Kris
Pusaka. 'Dat was heel zwaar. Ik was mijn
identiteit kwijt. Alsof ik boven een riviertje
stond, de ene voet in Indië, de andere in
Holland en ik kon niet van de ene kant naar
de andere kant komen. Vanuit dat enorme
hotel waar we logeerden, Kartika Plaza, keek
je recht de kampong in. Na de eerste dagen
draaien dacht ik: dit trek ik niet, de hele dag
spelen dat ik in Indië ben, maar er in werke
lijkheid niet zijn. Ik had al gauw veel meer
met die Indische crew dan met de Hollandse
crew, die na de opnamen in de hotelbar bleef
samenklitten.'
Op de vraag of hij dat bewust doet, Indisch
en Indië zeggen waar hij Indonesisch en
Indonesië bedoelt, antwoordt hij: 'Ik ben
oud. Voor mij blijft het Indië. Ik schrijf de
namen ook nog ouderwets. Madoera en niet
Madura.'
Tijdens die opnamen voelde hij dat de liefde
voor Indië er nog was. 'Elke avond deed ik
of ik vroeg ging slapen en dan sloop ik door
de keuken naar buiten de kampong in. Daar
nam ik dan een nasi oedek. Heerlijk.'
Toean noemden de Indonesische jongens
hem op de set. Met die titel werd zijn vader
vroeger ook aangesproken door de ketting
beren, de Indonesische veroordeelden, die
geketend dwangarbeid moesten verrichten.
'Hij was sergeant-majoor bij het KNIL. Ik
heb een foto waarop hij te midden van de
kettingberen in zijn onderhemd met een
schop in de aarde staat te graven. Hij was
één met die jongens.'
Zijn vader was een boerenzoon die de boer
derij was ontvlucht. Donkere ogen. Zwart
haar. 'Hij kwam uit een streek in Nederland,
waar tijdens de Tachtigjarige Oorlog veel
Spaanse soldaten waren gelegerd. Misschien
dat hij er daarom als een Indo uitzag.'
Zijn moeder was een meisje uit Millingen
aan de Rijn. Toen ze zijn vader ontmoette was
ze zeventien. 'Mijn vader had net bij het KNIL
getekend en vertrok alleen naar Indië. Na zes
jaar kwam hij terug om met mijn moeder te
trouwen. Daarna zijn ze samen naar Indië
gegaan.'
Er zijn mensen die het niet geloven als hij
vertelt dat hij geen Indo is en toch is hij echt
een kind van twee Hollandse ouders. 'Toen
we Tante Lien opnamen met Wieteke van
Dort, zei Wies van Maarseveen altijd: "Ach
doe toch niet zo raar jij, seg toch gewoon dat
je een Indische jongen bent." Dus vanaf toen
zei ik: oké ik ben een Indische jongen. Want
30 Moesson
Moesson #4 oktober 2011.indd 30
23-09-11 12:31