Column A J Poirrié's Perikelen Over vlotten en olifanten Onze zoon Jack en zijn vrouw Maaike zijn verknocht aan Thailand. Ze zijn er ook al op alle mogelijke manieren doorheen getrokken: per busje, mountainbike, motorfiets, prauw, vlot, tuktuk, olifant en nog een handvol andere vervoermiddelen. Hoewel ik graag naar hun reisverhalen luister, word ik soms een beet je mismoedig van de herinneringen die ze oproepen. Aan het zonder dikke jas de deur uit kunnen lopen en je zintuigen laten strelen door de onvergelijkelijk mooie tropische natuur, of aan de tocht naar de Radja Wells als ze het hebben over de smalle 'fastboat' waarmee ze de Mekong afzakten. Met 80 km per uur, zwemvest aan, valhelm op en schietgebedjes prevelend tot het motorgedonder plots ophield en het vaartuig knarsend over het strandje van de transithaven schoof. Beviel het bamboevlot waarop ze overstapten veel beter, want dat was pure luxe. Zaten ze knus naast elkaar te nippen aan een soort Thaïse stroop soesoe met kelapa kopjor en genoten naar hartelust van het traag voorbijglijdend schoons. Zonder te worden gehinderd door hoog opspattend schuim en oorverdovend motorgebrul. Want net als het Sumatraanse transportvlot heeft het Thaise toeristen- vlot geen motor. Maar daar hoeft niemand me iets over te vertellen. Daarvoor heb ik te vaak gezien hoe die nostalgische platbodems over grote rivieren als de Moesi, Lematang en Kommering werden voort bewogen door een paar taaie, door weer en wind gelooide kerels. Die zandbanken en stroomversnellingen trotserend, nog fut genoeg had den om bij het passeren van rivierdorpjes ondeugende complimentjes te roepen naar de gracieuze, in wetlook sarong gehulde vrouwen die hun wasje deden in de kali. Was het ook aan deze mannen te danken dat het nooit tot een scheepsramp kwam en er in de naoorlogse binnenvaart periode slechts één aanvaring plaatsvond tussen een volbeladen pisangvlot en zo'n lompe driedeks Mississippi raderboot. Knapten de tali-bevestigingen van het vlot en werd het eerstvolgen de dorp bedolven onder de te water geraakte pisanglading. Aten ze daar wekenlang allerlei pisangvariaties en konden toen geen pisang meer zien. Een ander Thais vervoermiddel waar de jongelui lol aan beleefden maar wij wel op konden schieten, was de olifant. Toen we met een half peloton Bren Carriers op het kruispunt Babat Banjoeasin lagen, zwierven er meerdere kuddes van door de omliggende bossen. Maar dat waren geen tamme rijdieren, die graasden de ladangs kaal en wedijverden met de verbindingsjongens in het omgooien en over eind zetten van houten telefoonpalen. Absolute uitblinker was een reusachtige, met de littekens van talloze woeste gevechten overdekte solitair die maar anderhalve slagtand had en aan geeuwhonger leed. Dat ondier heerste over de hele regio Banjoeasin en had het zelfs gepresteerd om in de oorlog drie Japanners en na de oorlog vijf Gadja Merahs op de vlucht te jagen. Van die door de vertwijfelde bevolking te hulp geroepen Japanners is me verder niks bekend. Maar de op dezelfde manier ingeschakelde Gadja Merahs behoorden tot ons peloton. Die heb ik zelf terug zien komen, na een nacht vol verschrik kingen. Totaal gedemoraliseerd en vastbesloten nooit meer de strijd aan te binden met die onverslaanbare alleenloper. Volgens zeggen is hij ook gewoon van ouderdom gestorven. Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack Poirrié in Moesson over zijn perikelen. december 2011 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2011 | | pagina 11