Woensdag 29 juni Zaterdag 6 juli 0 indonesië Jerney Zwart is 25 jaar, programmamaker en heeft een Indische moeder en Nederlandse vader. Negen weken lang heeft ze haar Indonesische familie bezocht in Jakarta om meer te leren over de achtergrond en geschiedenis van haar opa en oma. Haar zoektocht legde ze vast met de camera en op dit moment werkt ze aan een documentaire over haar reis. Hieronder fragmenten uit het dagboek dat Jerney heeft bijgehouden. door Jerney Zwart fotografie Hanneke Mennens Na een vlucht van 16 uur kwam ik aan in Jakarta. Bij de uitgang van het vliegtuig ston den drie mannetjes met bordjes. Ik had mijn bril niet op dus ik moest even goed kijken. En toen zag ik het bordje: Jerney Swatt. Die moest ik hebben. Ik dacht van Indonesiërs dat ze alles 'plan-plan' (langzaamaan) deden, maar deze meneer had haast. Hij pakte meteen mijn handtas (loodzwaar, want met laptop, woordenboek, toilettas, leesboek, magazines etc.) en ging in stevige looppas mij voor. Toen vroeg hij: Bisa, bisa? Ik begreep het niet helemaal, omdat bisa ook het Indonesische woord is voor 'kunnen', maar hij bedoelde 'visa'. En ja, ik had al een visum. Half rennend vroeg hij iets onverstaanbaars met 'kart'. Ik keek hem onbegrijpend aan en toen pakte hij een kaartje uit zijn binnenzak, dat ik ook in het vliegtuig had gekregen en ingevuld. Ik pakte het uit mijn tas en hij nam mijn paspoort met visum en het kaartje aan. Hij had haast. Ik hoorde hem advies inwin nen om tijd te sparen bij een bewaker van de douane. Toen moesten we terug lopen en hij pakte zijn portemonnee. Ik zag een paar blauwe briefjes verdwijnen in mijn paspoort. Ah ha, dacht ik. De eerste tekenen van cor ruptie. Maar zeker niet voor niets, want we gingen staan bij de 'crew' balie. Daar stond geen rij en binnen drie minuten kon ik door lopen. Glimlachend geeft hij mijn paspoort terug en zegt 'Long line', met een knikje naar de reguliere balie voor toeristen. Op naar de bagage. Terwijl we staan te wachten belt hij af en toe met tante Muck. Zij staat buiten op mij te wachten 'Belum, belum' hoor ik hem zeggen. De bagage is er nog niet. Ik zie op zijn ID kaart dat hij Samit heet. 'Warna apa?' vraagt Samit. Hij wil de kleur weten van mijn 22 Moesson koffer. Hmm. Ik weet niet meer wat groen is. En heb nooit geweten wat grijs is. Ik kijk om me heen om de kleur aan te kunnen wijzen. Ik zie een andere groene koffer en wijs. 'Hijau,' zegt Samit. En ik wijs naar mijn vestje voor grijs. Dan komen mijn koffers voorbij op de loopband en weer half rennend gaan we over het vliegveld, maar nu richting uitgang. Ondertussen belt Samit weer met Ibu Muck, vertelt hij me. Wanneer ik tante Muck door de glazen schuifdeuren zie, moet ik huilen. Ik knuffel haar en zij zegt: 'Now you are happy. You are in the country of your grandfather.' We vertrekken vroeg van huis. Anders is het te warm buiten. De zon brandt al om negen uur, maar in de auto heb ik kippenvel. De AC blaast koude lucht. Te koud. De haartjes op mijn arm staan omhoog. Tante Muck stapt uit. Ze koopt bloemen. Witte en oranje. Dan stapt ze weer in en rijden we drie meter verder. Het is te warm om die laatste drie meter te lopen. We zijn aangekomen bij de begraafplaats. De begraafplaats waar de neef van mijn opa en zijn vrouw begraven liggen. De ouders van tante Muck. We stappen allemaal uit de auto. Naast ons lopen helpers met paraplu's, ze beschermen ons tegen de zon. Het hek gaat open. Achter het hek staan groepjes mannen en vrouwen en kinderen. Ze lopen voor ons uit, versprei den zich. Twee mannen begeleiden ons naar de grafstenen. Ze maken de steen schoon, vegen stof en takjes weg. Maken plaats voor de bloemen. We staan om het graf heen. Iedereen krijgt drie bloemen en legt ze neer op het graf in rijtjes van wit en oranje. Onder deze grafsteen liggen twee mensen die de basis vormen voor waarom ik in Indonesië ben. Waarom ik hier mag zijn. Waarom al hun kinderen en hun 19 kleinkinderen mij met open armen hebben ontvangen. 'Your Opa was actually like our second grandfather' ver telde een nichtje aan mij. Mijn opa had al die jaren dat ik hem alleen zag en sprak in Ne derland, nog een hele familie in Indonesië die ook van hem hield en blij was als hij er was. Toen opa stervende was lag hij een van de laatste dagen in het ziekenhuisbed, zijn ogen dicht, maar hij kon ons horen. Ik fluisterde in zijn oor dat ik van hem hield. En voor hem even zo belangrijk, dat ik nooit zou vergeten waar hij vandaan kwam. Waar ik vandaan kom. Ik heb een familie in Indonesië. Een familie die ik een keer eerder had gezien toen ik negen jaar was, waarover ik had gehoord, die koekjes meegaf aan mijn opa, maar die nu van mij is geworden. We lopen terug naar de auto. De mannen, vrouwen en kinderen staan nu weer rondom het hek. Ze willen geld. Ze verdienen hun geld door de graven schoon te maken wan neer er bezoekers komen. De bezoekers geven hun dan geld voor deze handelingen. Het is een onaangename plek om geld te verdienen. Maar dan hoor ik dat deze mensen ook slapen op de grafstenen. Ze zijn arm en hebben geen huis. Ze gebruiken deze plek om te verblijven, om te kaarten, om te slapen, te eten en geld te verdienen. Tante Muck pakt een bundeltje met briefgeld en verspreidt het onder de mensen. Ze raken opgewonden, beginnen te roepen en het geld te verdelen. Dan volgen ze ons tot aan het hek. We lopen snel door en de auto staat klaar om weg te rijden. We stappen in. Als ik omkijk zwaaien ze. Moesson #10 april 2012.indd 22 29-03-12 14:51

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2012 | | pagina 22