Verlangen naar zin
piekeran O
De moderne mens verlangt te veel. Dus storten we ons massaal op zelfontplooiing. Want
als we weten wie we zijn, weten we beter wat we echt willen. Alleen zien we één vraag
over het hoofd: biedt de wereld ooit wat we willen? Een voorpublicatie uit het nieuwe
boek van Coen Simon: Wachten op geluk.
Pienter boesoek
Door Coen Simon llustratie Melroy Bisel
Voor de boekenkast van mijn moeder lag tus
sen de stapels nieuwe Nederlandse literatuur
ook vaak een chocoladeletter. Dat had weinig
met de tijd van het jaar te maken. De letter
(de T) bleef lang liggen, overleefde door
gaans de zomer en soms lagen er zelfs letters
van opeenvolgende sinterklaasedities in de
onaangebroken witte doosjes met daarop
een grote T in het rood.
Op een regenachtige woensdagmiddag
hing ik over de rugleuning van onze groene
corduroy bank naar de rode T te staren. Ik
had net eindeloos met mijn sokken over de
parketvloer gegleden, en bevond me nu in
die mistige staat van het menselijk gemoed
waarin de vervoering van pure zorgeloosheid
ongemerkt kan afglijden in verveling.
Lust en apathie, ze lijken dag en nacht, maar
ze hebben dezelfde gepassioneerde bron.
De uiterlijke onbewogenheid van de verve
ling is misleidend. Van binnen zijn we zeer
bewogen, alleen bewegen we in een vicieuze
cirkel, we missen het juiste perspectief om
ons gevoel een richting naar buiten te geven,
een zin. En omdat onze verveeldheid even
krachtig kan zijn als onze levenslust is het,
zodra we eenmaal verveeld zijn, heel moeilijk
er weer uit te komen. Een onverschillige
geest is eerder door de buitenwereld gewekt
dan een verveelde geest. Verveling is de
tautologie onder de gevoelens. Ze bevestigt
zichzelf, wat je er ook tegenover stelt.
Hoe het kan dat we in deze toestand de ene
keer de afslag van de apathie nemen en de
andere keer op het spoor van een nieuwe zin
komen is me een raadsel, maar deze middag
werd ik in elk geval gered door die rode T. Ik
nam plaats aan de eettafel tegenover mijn
moeder die over haar correctiewerk gebogen
zat en ik legde mijn hand zo nonchalant
mogelijk op de thermoskan met thee.
'Maham?' vroeg ik, 'mag ik een beetje T van
jou?' Ze keek op van haar werk, terwijl ze de
punt van haar Parker balpen op het proef
werkpapier drukt. 'Natuurlijk mag je thee.
Waarom vraag je dat?' Zonder het antwoord
af te wachten volgde haar blik opnieuw
de Parker langs de volgeschreven regels. Ik
haalde de chocoladeletter van mijn schoot
trok de verpakking open en knakte een stuk
van de donkere chocola. 'Dank je', zei ik met
nadruk. Pas toen ik bij het tweede grote stuk
met volle mond benadrukte hoe lekker de T
was, drong het tot mijn moeder door dat ik
een grap met haar uithaalde. 'T', smakte ik,
ten overvloede wijzend op de rode T van het
doosje. De list werd gewaardeerd, ik mocht
de hele letter opeten. En terecht, zei ik, ik had
het immers eerst netjes gevraagd.
'Pienter boesoek!' was de reactie van mijn
vader bij het avondeten. Dit predicaat kreeg
mijn gedrag wel vaker. Letterlijk betekent
het bedorven slimheid, maar voor een Indo is
het een compliment: het is gewiekst, zonder
gemeen te zijn. Geraffineerd bedrog met
kleine gevolgen.
Mijn truc om na mijn vader en broer de Ma-
kro binnen te komen (er konden niet meer
dan twee personen op één Makropas), door
te laten omroepen dat ik mijn vader kwijt
was, werd door hem met dezelfde woorden
toegejuicht. En pienter boesoek als hij zelf is,
speelde hij het spel als 'bezorgde vader' feil
loos mee - zijn oudste zoon liet hij even bij
de megaverpakkingen tandpasta achter om
mij alleen op te halen: 'Waar was je nou?'
De uitdrukking is dan misschien Maleis, de
gewoonte om kleine kinderen, met name
april 2012 31
Moesson #10 april 2012.indd 31