w Poirrié's Perikelen Partijtje blufpoker Column Als de soldaten terugkwamen van schietoefening, de succesvolle schutters met veldbloemetjes in de loop van het geweer, werd ik helemaal warm van binnen. Militair machtsvertoon heeft me altijd geboeid. Behalve het Japanse. Toen de oorlog uitbrak en het KNIL tot mijn grote spijt, en later nog veel grotere opluchting, geen behoefte had aan 15-jarige snotneu zen, kon ik met dispensatie terecht bij de Luchtbeschermingsdienst. Als halfwas-melder. Moest ik aan een keukentafel naar een gewone Philips radio luisteren of er vijandelijke bommenwerpers binnen een straal van 50 km werden gesignaleerd. En zo ja, dit als de bliksem doorgeven aan het diensthoofd. Een stuk chagrijn dat in een andere kamer zat. En met wie ik al bij de eerste melding bijna slaande herrie kreeg omdat ik zonder te kloppen binnenstoof toen hij zijn handen vol had aan de dienstdoende telefoniste. Kon ik elke ambitie op mijn buik schrijven. Was eigenlijk ook niet erg, want de jappen naderden zo snel dat we al gauw naar huis mochten en niet meer terug hoefden te komen. Waar we niet rouwig om waren, want met die kerels was het kwaad kersen eten. Die moest je zoveel mogelijk zien te ontwij ken. We zijn ook nooit vriendjes met ze geworden en hebben het ook nooit voor mogelijk gehouden dat die kwelgeesten zich ooit zouden inzetten voor ons welzijn. En toch deden ze het. De Japanse kampcommandant van Tjikoedapateuh zat op het gras veld voor het kamp op een stoel. Hij leek zich net zo op zijn gemak te voelen als de twee ondergeschikten die om hem heen drentelden. Het zag er bijna on-Japans gemoedelijk uit. Soms werd er zelfs gela chen. Alsof de Bersiap niet was uitgebroken en er nog geen verhitte pemoeda's aan de poort van het nabijgelegen Tjihapitkamp hadden gerammeld. Alleen wanneer de officier het woord nam en ergens naar wees, veranderde er iets aan de ontspannen houding van de ondergeschikten. Dan trokken ze de hakken bij elkaar en kon je ze af en toe instemmend zien knikken. Had wel wat van de propaganda- foto waarop generaal Jamashita tijdens de opmars in Malakka met zijn stafofficieren in het veld zit te beraadslagen. Al commandeerde Jamashita een paar divisies en had de officier op het grasveld hooguit voldoende wachtsoldaten voor het kamp tot zijn beschikking. Het was dus zo klaar als een klontje dat die drie kerels een geweldig, in blufpoker verpakt stukje machtsvertoon opvoerden. Toen we kort daarna in het Tjihapitkamp lagen en nog geen geweren hadden, werd het zo spannend dat we 's nachts in het kamp moes ten patrouilleren. Ongewapend, in groepjes van twee. Geef ik je te doen, als de stille, onverlichte straten bezaaid zijn met achtergelaten huisraad, de wind deuren en ramen van leegstaande huizen doet klepperen en in de verte wordt geschreeuwd. Bevriest je het bloed in de aderen. Nis en ik - we hadden ons samen aangemeld als vrijwil liger en zaten later ook in dezelfde Brencarrier - hadden onszelf voor alle zekerheid bewapend. Hij met een stok en ik met een bijl, die we godzijdank niet nodig hebben gehad. En maar doen alsof we nergens bang voor waren. Voor dat partijtje blufpoker hadden ze ons best een medaille mogen geven, vind ik. Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack Poirrié in Moesson over zijn perikelen. mei 2012 27 Moesson #11 mei 2012.indd 27

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2012 | | pagina 27