w
Poirrié's Perikelen
Boeboetan-klaagzang
Column
Ons logement binnen de muren van de Boeboetan gevangenis in
Soerabaja zag er niet bepaald florissant uit. Ga maar na: twee door
gedekwanden omheinde bamboebarakken, een batterij openlucht
hurktoiletten en een slordige djarak aanplant. Klaar.
Maar wijzelf straalden ook niet veel schoonheid uit. Was ongeloof
lijk, wat de Jap allemaal bijeen had geharkt. Leek wel een rariteiten
kabinet. Is ondoenlijk om na zoveel jaren nog uit te vogelen wat er
allemaal tussen zat, maar we hadden in ieder geval een Filippijnse
bantamgewicht bokser, een Indische pentjakker, een zwarte en een
blanke Amerikaanse zeeman, een Armeense worstelaar en een Hol
landse priester onder ons. Maakte eigenlijk ook niks uit, want volgens
onze gastheren waren we als niet-Japanners nietswaardige wezens.
Gelijke monniken gelijke kappen, zeg maar. Het is ook juist daarom
dat ik een lans breek voor een man die met kop en schouders boven
ons allen uitstak: dokter Lagros, een beer van een Hollandse huis
arts die in het midden van onze barak onder het enige lampje zijn
tampatje had opgezet en er doorlopend gratis spreekuur hield. Achter
een aan een touw opgehangen deken en gezeten op een minuscuul
vouwkrukje dat het, zoals te voorzien, een keer begaf. Waarop de
zwaarwichtige geneesheer in een reflex naar beneden greep en een
van zijn vingers zodanig bekneld raakte dat het bovenste kootje
moest worden geamputeerd. Wat hij zelf deed, zonder een kik te
geven. We waren er allemaal diep van onder de indruk.
Waar vooral de ouderen onder ons ook danig van onder de indruk
raakten, waren de openlucht hurktoiletten. Oftewel grote kuilen
afgedekt met ronde houten plankieren waarin een gat was gezaagd.
En die bij aanhoudende regen levensgevaarlijk waren, omdat de kuil-
randen dan afkalfden en het plankier slagzij maakte. Moest je vanuit
de djongkokhouding razendsnel wegspringen om het vege lijf te red
den. Was net of er een stelletje kodoks in het rond sprong om aan een
zwerm hongerige blekoks te ontkomen. Vooral de stramme senioren
waren vaak de pineut.
Van het eten werden we ook niet vrolijk. Maar echt droevig werden
we pas toen er gekozen moest worden tussen tapiocapap en maïs.
Was het nota bene een Indischman die de tapiocapap erdoor drukte,
terwijl de sufste sontolojo wist dat die niet te vreten was. Je die
kleffe doorzichtige troep vooral niet koud mocht laten worden, want
dan was het net of er een dooie kwal op je bord vastgeplakt lag. En
daarop bleef plakken als je vol walging je bord boven de giebelton
omkeerde.
De barakken stelden helemaal niks voor. Allesbehalve wind- en water
dicht, waren ze voorzien van grote naar boven scharnierende ramen
die je met een stok kon vastzetten. Als die tegenover elkaar open
stonden, woei je met matje en al van de slaapplanken af. Die ramen
moesten trouwens dicht blijven toen geallieerde bommenwerpers
voor het eerst de haven van Soerabaja onderhanden namen. Sloegen
de nerveuze bewakers met hun geweerkolven tegen de ramen en
schreeuwden allerlei bedreigingen door de gedek. Werden we daar
niet koud of warm van, maar genoten van het gedreun en geronk en
verkneukelden ons over de op handen zijnde bevrijding. Maar zaten
er toch nog akelig ver naast. Zomaar een korte Boeboetan-klaagzang.
Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont
sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack
Poirrié in Moesson over zijn perikelen.
juni 2012 27
Moesson #12 juni 2012.indd 27
24-05-12 22:18