'Als klein meisje in verschillende werelden - de Nederlandse en de Molukse - voelde ik me vaak onbegrepen' O persoonlijk 'Momenteel werk ik aan een roman. Over de belevenissen van een klein jongetje - mijn broertje - dat opgroeit in een van de Molukse woonoorden in Nederland in de jaren vijftig en zestig. Ik wilde er eerst een kinderboek over schrijven, maar de commissie van het Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers, die ik mijn verhalen toe had gezonden, raadde mij aan er een roman van te maken. Daar ben ik nu mee bezig. De jeugdherinneringen van mijn vijf broers en zussen vormen de ba sis voor mijn boek. Ik heb met hen heel veel gesprekken gevoerd over onze jeugd en hoe we die ervaren hebben. Want we kwamen niet uit een makkelijk gezin en het was ook zeker geen makkelijke tijd. Het bijzondere is dat wij broers en zussen elkaar, juist door het delen van al die verhalen en het praten over hoe wij onze jeugd hebben beleefd, hebben hebben, van je moeder een stomme broek aan moeten, de hond die doodgaat en met regenlaarzen stampen door de plassen. Er zijn ook drie Molukse liedjes in opgeno men, die ik vertaald heb naar Nederlandse verzen: "Batu badaun", "Naik, naik ke puncak gunung" en "Bulai pakai pajong". Daarbij is ook de bladmuziek met de Maleise tekst opgenomen, zodat het oorspronkelijke liedje bewaard blijft. "Batu badaun" koos ik omdat mijn vader vroeger vaak vertelde dat hij daarmee bang gemaakt werd als hij stout was, "Naik naik" omdat mijn oma dat voor mij zong en "Bulan pakai pajong" omdat ik dat zelf altijd heel mooi heb gevonden, de melodie spreekt me erg aan. Sommige gedichten had ik al jaren liggen, opgetekend in boekjes en schriftjes en op losse vellen papier, andere zijn juist heel recent. Ik heb ze nooit aan iemand laten lezen, ik schreef ze op en legde ze weg. Ik vind het heel bijzonder om die dwarsdoorsnede van mijn leven nu zo terug te zien in een boek.' 30 Moesson gevonden in begrip en mededogen en in aanvaarding voor alles wat gebeurd is, naar elkaar en ook naar onze ouders toe. Dat er vaar ik echt als een geschenk. Onze Molukse vader en Indische moeder hadden allebei hun talenten en tekortkomingen. Voor mijn ouders was de komst naar Nederland moei zaam. Daar waren ze rijk, hier woonden ze als tweederangs burgers in een kamp. Mijn vader was een slimme, charmante man die in zijn leven het avontuur zocht, als muzikant en handelaar. Mijn moeder was heel begaafd en kon goed leren. Ik herinner me niet haar zorgzaamheid, wel het beeld van haar met pen en papier in haar hand en eindeloze verhandelingen over boeken, teksten en literatuur. Haar zwakke punt was dat ze het moederschap eigenlijk niet aankon. Daarin schoot ze tekort en dat wist ze. Mijn Indische oma die bij ons woonde, was degene die het gezin bij elkaar probeerde te houden. Mijn moeder besteedde ons kinderen het liefst er gens uit. Zo werd ik als klein meisje van vier en een half jaar oud aangenomen door een Nederlands gezin. Gelukkig kwam ik in een heel bijzonder pleeggezin dat me veel goed gedaan heeft. Maar toen mijn pleegmoeder plotseling overleed, moest ik als elfjarige ineens terug naar die Zuid-Molukse gemeen schap van mijn ouders. Waar ik inmiddels van vervreemd was. Ik sprak de taal niet meer en begreep de gewoonten niet. Mijn wereld viel wederom in elkaar. Ik voelde me dubbel ontheemd en had grote moeite om me aan te passen. Ik trok me in mezelf terug en ging extra mijn best doen op school. Toen ik op mijn zeventiende zwanger raakte, betekende dat voor de tweede keer een verwijdering van mijn familie en van de Molukse gemeen schap. Mijn vader wilde namelijk dat ik zou gaan studeren en hij verbood me met de vader van mijn kind te trouwen. Hij wilde mijn kind adopteren zodat het van mijn ouders zou lijken. Dat gebeurde vaker bij Molukse gezinnen. Maar ik kon me nog heel goed herinneren hoe ik zelf ooit was weg gegeven, en dat zou mij en mijn baby echt niet gebeuren. Over my dead body. Ik ben op mijn eenentwintigste met veel tumult vertrokken, toch getrouwd en zeven jaar niet thuis geweest. Ik stond er in die periode voor mijn gevoel weer helemaal alleen voor en moest opnieuw buiten de Molukse gemeen schap zien te integreren. Maar ik bouwde mijn eigen leven op. Pas heel veel later was er weer voorzichtig contact met mijn vader en hebben we onze vader-dochterrelatie stukje bij beetje weer opgebouwd. Natuurlijk heb ik in die jaren geworsteld met gevoelens van afkeer naar mijn vader toe. Maar schrijven en lezen, en dan vooral de dagboeken van de joodse Etty Hillesum, waren mijn therapie. Haar visie op haat - dat het je vernietigt - heeft me geïnspireerd en geleerd om niet te haten, maar de problemen bij de ander te laten. Ik ben ook niet bitter geworden. Want altijd zijn er in mijn leven engeltjes op mijn pad geweest, die me optilden en me de weg wezen. In de vorm van mijn pleegouders, en andere bijzondere mensen die ik ontmoette en die mij allemaal belangrijke levensles sen leerden. Daarin ben ik heel bevoorrecht geweest en daar ben ik dankbaar voor. Het meest pijnlijke voor mij en voor ons kin deren was in die tijd het opgroeien met het gevoel van niet-geborgen zijn. Ons gezin was als stuifzand. Het was niet warm, niet hecht. Terwijl het gezinsleven de grond is waarop je loopt en niets belangrijker is dan het gevoel "wij horen bij elkaar". Als broers en zussen hebben we nu gelukkig wel een heel hechte band, maar we hebben elkaar echt opnieuw moeten vinden en heel hard voor elkaar moeten vechten. Dat gegeven wil ik ook verwerken in mijn roman. Behalve de Molukse woonoordverhalen - hoe we in die Moesson #12 juni 2012.indd 30 24-05-12 22:18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2012 | | pagina 30