Column Poirrié's Perikelen Witte duivels en koelit langsep W v v - 'V*.- Als we de aardbol over 100 jaar nog niet hebben vernietigd, bestaat de wereldbevolking uit louter gemengdbloedigen. Dat komt dan door de wereldwijde emigraties, immigraties, transmigraties en andere volkse uitstapjes als buitenlandvakanties, dienstreizen en uitwisse lingsprogramma's. Zijn we eindelijk bevrijd van het verschil in kleur. En van veel vooroordelen. De eerste Hollandse zeevarende kooplieden die in China voet aan wal zetten, werden door hun lichte huidskleur voor witte duivels aange zien. Maar het waren vooral hun lichte doorschijnende ogen waar men bang voor was. Ogen zijn immers de spiegels der ziel, en omdat doorschijnende ogen niets weerspiegelen, viel er dus niet te zien wat er in de ziel verborgen lag. Vonden vooral de kooplieden verontrus tend. Die bemerkten ook alras dat ze de vreemdelingen geen knollen voor citroenen konden verkopen. Ze hen beter als gelijken konden erkennen en daarom maar de bijnaam 'Chinezen van Europa' meega ven. Zo zijn er meer voorbeelden. Toen de Indianen de eerste Spaanse zeevaarders zagen aankomen, dachten ze dat het bevriende goden waren die in gevleugelde kano's uit de hemel waren neergedaald om hen te bezoeken. En konden ze niet weten dat het de kwartiermakers waren van een onafzienbare stroom goudbeluste landinpikkers. Door wie ze ondanks langdurig heldhaftig verzet tot een kleine minderheid in eigen land zouden worden gedegradeerd. Kunnen ze van ons niet zeggen. Wij zijn hier als gekleurde loten van Neêrlands stam met vredelievende bedoelingen binnengevallen en hebben de Maatschappij Nederland naast fatsoenlijk eten ongeloof lijk veel positiefs geschonken. Daarom denk ik met gemengde ge voelens terug aan de ijzige ontvangst midwinter 1951. Niks hartelijke toespraken, fanfare of drumband op de steenkoude winderige kade, wel strenge douanecontroles en daarna per onverwarmde autobus naar het KNIL-centrum voor boedjangs in Nijmegen. Waar ze ook niet van warmhartigheid overliepen. Maar eigenlijk is dat allemaal niet zo verwonderlijk. Wat vreemd is sluit je niet direct in de armen. Daar komen vaak baggerbieten van. Al moet je natuurlijk niet zo kieskeurig en kleurgevoelig zijn als tante Bep, een kennis van ons in Solo, die we wel tante noemden maar die gelukkig geen familie van ons was. Tante Bep was erg kenés en koketteerde te pas en te onpas met haar koelit langsep. Ze liep ook altijd met een parasol of in de schaduw. Haar zoon Ronnie leek veel op haar. Die hoefde geen jurk aan te heb ben om op een meisje te lijken. Hij zat ook altijd te lezen. En als dat watje toevallig zag dat je met je katapult op de grote bussen van een toekang kroepoek ging schieten, begon hij al te kreunen en kneep zijn ogen stijfdicht. In de omgang met meisjes was hij net zo. Tante Bep had zich er ook al bij neergelegd dat ze nooit oma zou worden, toen Ronnie met een bloedmooi meisje thuiskwam. Stormde ze opgetogen naar ma en zei met ten hemel geslagen ogen: 'Moet je horen, Emma. Ronnie heeft godzijdank een meisje. Ze zit op de hbs en heeft heel goeie manieren.' Maar daarna, met een snik: 'Alleen jammer dat ze zwart is.' Werd trouwens niks met die donkere schoonheid. Ze vond Ronnie niet doortastend genoeg. Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack Poirrié in Moesson over zijn perikelen. januari 2013 19 Moesson #7 januari 2013.indd 19 23-12-12 15:10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2013 | | pagina 19