De beerput gaat langzaam open Massamoorden van 1965-1966 liggen nog steeds gevoelig in Indonesië De massale moorden op vermeende communisten en etnische Chinezen na de machtsgreep van Soeharto in 1965 was jarenlang hét taboe-onderwerp in Indonesië. Dit jaar voltooide de mensenrechtencommissie een groot onderzoek naar deze periode en kwam er hard bewijs van de moord op ten minste 500 duizend mensen. Voor het eerst erkende de Indonesische regering dat er in 1965 en 1966 sprake was van grove schendingen van de mensenrechten. ZWARTE BLADZIJDEN Door Sjors Bos illustratie Remona Poortman T 1965 en 1966 zijn naar schatting I f 1 miljoen vermeende commu- X I L nisten, etnische Chinezen en intellectuelen vermoord door de doodses kaders van Soeharto. Ondersteund door de westerse wereld rekruteerde het Indonesi sche leger burgers die militaire training (en ondersteuning) kregen en georganiseerd werden in de paramilitaire Pancasila-jeugd. De rekruten werden vooral geronseld onder kleine criminelen en zogenaamde preman. De slachting werd in veel westerse landen gevierd als een overwinning op het commu nisme. TIME Magazine noemde het zelfs 'het beste nieuws voor het Westen in Azië sinds jaren'. De New York Times complimenteerde Washington met de subtiele manier waarop het de belangen van de VS in Indonesië be hartigde. Wat er precies is gebeurd, is tot op de dag van vandaag onduidelijk. De daders van de moorden zijn nooit vervolgd. Tot voor kort was het in Indonesië vrijwel onmogelijk om over deze gitzwarte bladzij des van de geschiedenis van de republiek te spreken, laat staan om er onderzoek naar te doen. Historici en journalisten die onderzoek deden naar wat er zich in de jaren rondom Soeharto's machtsovername afspeelden, werd het werk vaak onmogelijk gemaakt. Ook nu nog is het onderwerp een open wond. Maar het lijkt er op dat er beweging komt in het deksel van de beerput. Bewijzen Juli vorig jaar presenteerde de Indonesische mensenrechtencommissie (Komnas HAM) de resultaten van hun onderzoek naar de communistenmoorden in de jaren zestig en zeventig. In het eindverslag schreef de commissie bewijzen te hebben van ten minste 500 duizend moorden op vermeende communisten. De conclusies van het rapport waren onverbiddelijk: de moorden waren 'een grove schending van de mensenrechten'. De regering zou volgens de aanbevelingen van het rapport een diepgaand onderzoek in moeten stellen naar de gebeurtenissen na 30 september 1965. Probleem is echter dat veel daders, voormalig leden van de doodseskaders, geen wroeging hebben. Sterker nog, ze zijn trots op wat ze hebben gedaan. De communistenmoorden zien ze niet als een misdaad, maar als een daad van patriottisme. En tot recentelijk ont hielden vooraanstaande politici zich van al te uitgesproken meningen over deze zwarte bladzijde uit de Indonesische geschiedenis. Jarenlang vierde de Indonesische overheid de 'uitroeiing van de communisten' als een daad van vaderlandsliefde. De paramilitairen wer den onder Soeharto behandeld als helden. Ze werden beloond met privileges en kwamen vaak op invloedrijke posities terecht. Maar afgelopen jaar gebeurde er iets bijzon ders. Voor het eerst sinds de val van Soeharto sprak een Indonesische president openlijk over het aantal doden dat er in deze periode is gevallen. Yudhonono erkende de conclusies van het onderzoeksrapport en gaf het Open baar Ministerie de opdracht de gebeurtenis sen verder te onderzoeken. Verder bood hij namens de Indonesische overheid de families van de slachtoffers zijn excuses aan. Moordenaars als helden Hoe gevoelig de moorden nog steeds liggen, 20 Moesson Moesson #9 maart 2013.indd 20 21-02-13 09:25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2013 | | pagina 20