Toen
42 Moesson
Moesson #9 maart 2013.indd 42
de mariniersbrigade in
1946 voet aan wal zette
op Oost-Java had die een grote behoefte
aan plaatselijke tolken en gidsen. Zij werden
haastig geronseld onder Indische, Chinese
en Indonesische jongemannen die Neder-
landsgezind waren gebleven. De vaders
van Alfred Birney en Herman Keppy waren
zulke jongens. Ze spraken meerdere talen
en kenden de omgeving en gebruiken van
het land. Na de ontberingen van de Japanse
bezetting was voor hun een nieuwe periode
van onzekerheid, angst en geweld aangebro
ken. Zij lieten zich gemakkelijk ronselen door
de in Amerikaanse uitrusting gestoken, stoer
ogende Nederlandse mariniers. Vrijwel met
een ging hun rol veel verder dan gids en tolk.
Adolf Birney tekende zijn verhaal op voor
oudste zoon Alfred, Etoes Keppy vertelde
erover aan zijn zoon Herman.
Alfred: 'Als de Engelse troepen na de oorlog
Soerabaja binnentrekken, is mijn vader, een
Indo-Chinees, twintig. Hij biedt zich aan
als tolk bij een troepje Engelsen van de 5th
Indian Division. De volgende dag loopt hij
rond in een Engels uniform met baret en
wijst de officieren de locaties van Indonesi
sche opstandelingen. Hij krijgt met andere
gidsen een opleiding van een week en wordt
ingedeeld als agent bij de patrouilledien
sten, met alleen een wapenstok bij zich. De
politietaken vervelen hem echter. Het is eind
januari 1947 wanneer hij ontslag neemt en
zich aanmeldt bij de Nederlandse mariniers.
Hij spreekt Nederlands, Engels, Duits, Frans,
Maleis, Soendanees, Javaans, Madoerees,
Japans en Chinees. De Nederlandse mariniers
kunnen hem dus goed gebruiken.'
Herman: 'Mijn vader, een Ambonees, is op zijn
zeventiende bij de Nederlandse mariniers
gekomen, vlak nadat die waren geland op
Oost-Java. Jouw vader en de mijne waren met
elkaar bevriend. Men noemde hen Employé
Speciale Diensten. Dat was de officiële be
naming van tolk, kortweg: ESD-er. Een listige
titel, want het betekende eigenlijk dat ze voor
van alles en nog wat konden worden ingezet.'
Alfred: 'Wat bedoel je?'
Herman: 'Als een stel Nederlandse mariniers
een kampong binnenvalt en ze pakken een
paar lokale dorpshoofden op om te ondervra
gen, dan hebben zij een probleem, want ze
spreken de taal niet. Daar heb je tolken voor
nodig. Dus je verwacht dat de mariniers een
dorp binnenvallen, mensen gevangennemen
en die op de legerbasis verhoren, waar de
tolken zitten. Maar wat is er in Nederlands-
Indië aan de hand? De tolken gaan mee op
patrouille en zijn daarbij - en dat is vreemd
- zwaar bewapend.'
Uit een brief, gedagtekend: 'Soerabaia, 12
maart 1947', opgesteld door de commandant
mariniersbrigade, de kolonel der mariniers,
W.A.J. Roelofsen, en gericht aan de comman
dant zeemacht Ned. Indië:
'Het is gebleken, dat het praedicaat "tolk" een
onjuiste weergave is van de militaire aard van
het werk, hetwelk door dit personeel wordt
verricht. Ik moge de bijzondere aandacht van
Uwe Excellentie vragen voor het feit, dat het
grootste deel van het personeel hetzelfde werk
verricht als de militairen in voorste lijn. Zij zijn
geuniformeerd en bewapend en loopen door
de bijzondere aard van hun werk vaak zelfs
grootere risico's dan de infanterie-patrouilles.
Deze omstandigheid was oorspronkelijk niet
voorzien. Ook in andere opzichten, n.l. het
verhooren van krijgsgevangenen en opma
ken van rapporten en/of adviezen gaan hun
werkzaamheden ver uit boven de taak die hun
oorspronkelijk was toebedacht.'
Alfred: 'Het beeld dat ik van mijn vader heb,
is gekleurd door het geluid van zijn schrijf
machine. Als ik ging slapen, hoorde ik altijd
die schrijfmachine ratelen, totdat ik op mijn
dertiende naar een internaat werd gestuurd.
Toen ik tweemaal zo oud was kreeg ik het
idee: mijn vader was tolk, er werden Indone
sische mensen opgepakt door Hollandse ma
riniers, in een barak gesmeten, daar verhoord
en gemarteld. De Hollanders stellen vragen,
mijn vader vertaalt alles en typt het uit.'
Herman: 'Denk jij nog steeds dat hij niet