Column
Poirrié's Perikelen
Over tjelengs en ketjepeks
W
'Er moet meer geschoten worden', kraaide een politicus op de ver-
kiezingskermis van zomer 2012. Had hij gelukkig de Veluwse wilde
zwijnen op de korrel, want die hadden afgelopen jaar meer dan 400
aanrijdingen veroorzaakt. Waarvan de meeste met dodelijke afloop,
voor de tjelengs.
Was helaas niet alleen verkiezingsretoriek van die bobo, want er
lopen momenteel zesmaal teveel tjelengs op de Veluwe rond. En dat
terwijl er bij de Duitse grens regelmatig verkenners van een zwijnen-
leger worden opgespoord en uitgeschakeld. Is eigenlijk van de zotte,
dat we over een Partij voor de Dieren en tal van andere de dieren
betreffende groeperingen en instellingen beschikken. En dat die al
lemaal over elkaar heen buitelen bij het aandragen van meningen en
oplossingen. Het ook nog eens zover komt dat er een Partij vóór de
Zwijnen en een Partij tégen de Zwijnen in het leven worden geroepen.
Waar geen weldenkend mens op zit te wachten, want dan komt het
totale aantal partijen op 22. Weten we volgende keer helemaal niet
meer waarop we moeten stemmen.
Nog een kwalijk bijverschijnsel van het tjelengprobleem is dat de
berichtgeving ervan me elke keer herinnert aan een buitengewoon
vernederend voorval in Rasoean op Zuid-Sumatra. Jaren geleden, toen
onze overijverige Legerleiding ook de ketjepek had opgenomen in het
vuurwapenverbod voor burgers. En er alleen bij ons al 150 van werden
ingeleverd door de bevolking. Voor de goede orde: de ketjepek of
musket was het traditionele lijfwapen van elke zichzelf respecterende
Sumatraanse buitenman. Maar voor de arme tani was het ouderwet
se 'vuurroer' bovendien het enige afschrikwekkende wapen waarmee
hij zijn kostbare gewassen tegen vraatzuchtig wild kon beschermen.
Zij het dat het wapen op zich niet al te betrouwbaar was, zwartkijkers
beweerden zelfs dat de naam ketjepek refereerde aan de geluiden 'ke'
als je de trekker overhaalde, 'tje' als de haan in beweging kwam en
'pek' als de haan onverrichterzake op de kruitpan insloeg. Het wapen
dus weigerde. Of na een paar tellen uit elkaar vloog, en je in alle eeu
wigheid niks meer hoorde.
Wie daar lak aan hadden en het met mijn medeweten ook vertikten
hun ketjepeks in te leveren, waren mijn chef-informant en kampioen
stroper Sjahdoellah en zijn maat Radja. Die recidivisten haalden hun
zorgvuldig verborgen ketjepeks regelmatig tevoorschijn en bleven
onverdroten hun stiekeme bijdragen leveren aan de inperking van
de wildoverlast in de marga Madang Soekoe Satoe. Was vooral voor
Radja een fluitje van een cent, want die kon vanaf 100 meter staande
vrije hand een doekoe uit je navel schieten zonder je een haar te
krenken.
Maar goed, omdat de ingeleverde ketjepeks moesten worden vernie
tigd, hadden Sjahdoellah en ik een brandstapel opgebouwd op een
zandbank in de Kommering, vlak naast de doesoen. Toen we de boel
hadden aangestoken en het vuur hoog oplaaide, bleken sommige
ketjepeks nog een lading te bevatten. Vlogen de kogels ons om de
oren en moesten we rennen voor ons leven. De hele zandbank over en
op veilige afstand gadegeslagen door de uitgelopen dorpsbevolking.
Niemand vertrok een spier, maar Allah kon ze horen lachen. Komt
altijd opborrelen deze, als er weer over wild
overlast op de Veluwe wordt gemekkerd.
Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont
sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack
Poirrié in Moesson over zijn perikelen.
april 2013 19
Moesson #10 april 2013.indd 19