r\
De Japanners bezetten Indië in 1942. Een beslissend jaar in het leven
van de nu 89-jarige Leonora de Boer-Muller. Omdat ze er vanaf dat
jaar, als 18-jarig meisje buiten het kamp, helemaal alleen voor staat.
BUITENKAMPERS
et jaar dat ik
volwassen moest worde
Door Herman Keppy Foto Frédérique Vlamings
De ene dag was ze een gewoon Indisch
hbs-meisje, de andere dag stond ze zonder
een cent op zak op straat, naast een bakfiets
met haar spulletjes erop. Leonora Ellen de
Boer-Muller (Bussum, 1924) benadrukt dat
in die tijd een 18-jarig meisje nog écht een
kind was. En dat kind realiseerde zich op dat
moment dat ze volwassen moest worden.
Zeventig jaar later woont de moeder van
vijf kinderen en oma van vier kleinkinderen
in een vooroorlogse wijk in Amsterdam. De
straat is net gerenoveerd, er lopen Marok
kanen, Turken, Surinamers, autochtone
Nederlanders ook. Maar de Indische families
van vroeger zijn weg. Ze heeft ook nog
nauwelijks contact met de Indische gemeen
schap, dat had ze altijd al weinig. Leonora de
Boer-Muller ziet er ook heel Nederlands uit.
Maar gek, terwijl het gesprek vordert, lijkt ze
steeds Indischer te worden.
'In Nederland was de oorlog al begonnen en
in 1941 was mijn vader halsoverkop over
geplaatst van Semarang naar Batavia. De
oorlog kwam voor ons begin december van
dat jaar. Ik herinner me dat ik op 7 december
naar de radio luisterde en hoorde dat de Jap
pen iets hadden gebombardeerd. In Batavia
zat ik op de KW III-school. Er stond een Kerst
bal van school gepland en ik was eropuit
geweest om stof te kopen voor een nieuwe
avondjurk. Die stof had ik bij een naaister
gebracht. Maar de jappen kwamen, de school
ging dicht en het bal niet door. Toen heb ik de
stof teruggehaald, godzijdank was die nog
niet verknipt, want die heb ik later moeten
verkopen om te kunnen eten.
Mijn vader werd opgeroepen als stadswacht
en in 1942 werd mijn halfbroertje geboren.
Wij woonden op de Van Breenweg, aan het
spoor. Op een gegeven moment moest ieder
een geregistreerd worden op het stadhuis.
Mijn vader zei: ga jij er zelf maar naar toe
en laat je inschrijven. Het was druk en je
moest wachten, wachten, wachten. Uitein
delijk kwam ik bij een Indonesiër aan tafel.
Hij schreef op: naam, geboortedatum en
toen kwam de vraag: ben je Belanda? Ik zeg
Belanda, en hij antwoordt: neehee, Belanda-
Indo. Ik dacht: kan mij nou schelen of er
Belanda staat of Belanda-Indo. Kom ik thuis
met dat formulier, is mijn vader in alle staten:
je bent toch geen Belanda-Indo, je bent een
Belanda! Ik wierp tegen: wat kan ons dat
toch schelen, het geeft toch niets, je bent wie
je bent. Mijn vader zei: je gaat terug om het
te veranderen! Maar ik dacht: ik zal wel gek
zijn om terug te gaan, weer drie uur wachten
in de zon, dankjewel. Dus ik heb het niet
gedaan. Dat is mijn redding geweest, want
daarom hoefde ik het kamp niet in.
Mijn vader is een volbloed Hollander. Hij be
landde eerst in de gevangenis in Batavia en
werd toen naar Bandoeng getransporteerd.
Maar dat hoorde ik pas na de oorlog, tijdens
de oorlog had ik geen idee. Ik heb geen af
scheid kunnen nemen, hij was gewoon weg.
Weg is weg.
Mijn ouders waren gescheiden en mijn
moeder, Ellen Dessauvagie, dat is een typisch
Indische familienaam, woonde in Semarang.
Zij vroeg aan mij: waarom kom je niet bij mij
wonen? Dat heb ik gedaan, totdat er geruch
ten rondgingen dat het er niet langer veilig
voor me zou zijn. Ik ben maar weer terug
gegaan naar Batavia. Niet van harte, want ik
had al slaande ruzie gehad met 'madam', de
tweede echtgenote van mijn vader, die maar
vier jaar ouder was dan ik. Nu woonden de
Jappen tegenover ons, aan de andere kant
van het spoor en die kwamen gewoon de
huizen binnenwandelen, op de koffie. En
mijn stiefmoeder vond dat prachtig. Ik zei:
ben je nu helemaal gek geworden, stuur die
kerel weg! Wat moet je met die vent? Haar
repliek was: als je voor vier uur vandaag niet
weg bent, dan gooi ik je spullen op straat.
Waar blijf je dan als meisje van achttien jaar?
Daar stond ik, met een bakfiets, gehuurd
of geleend, voor mijn spullen. Geld had ik
niet. Gelukkig vond ik een baantje in het
ziekenhuis als hulpverpleegster en daarmee
verdiende ik een paar guldens om te wonen
en te eten. Later vond ik werk bij een Chinese
tandarts, als assistente. Ik kon een goedkope
kamer huren in een pensionaat voor meisjes.
Het waren meest Indonesische meisjes,
vooral Ambonese.
Dan kom je in zo'n huis, terwijl je gewend
bent aan een woning waar alles altijd
brandschoon is. En daar, bah, kakkerlakken,
wandluizen. Ik heb allerlei spul gekocht om
die kamer schoon te krijgen. O, die wandlui-
oktober 2013 29
Moesson #4 oktober 2013.indd 29
25-09-13 15:00