Column
Poirrié's Perikelen
De ultieme afgang
7 r/
r^. ,a..-
-7
-
Niets zo tot de verbeelding sprekend als een pleziervaart op de kali
Kommering. Toen er nog krokodillen op de zandbanken lagen te zon
nen en Siamangs vanuit de bomen op je neerkeken.
Was ik altijd voor te porren. Desnoods in Sjahdoellah's lekke vis
sersprauw. En ook al kreeg Sjahdoellah kapiteinsallures zodra we van
wal waren gestoken. Hij verloor dan alle respect voor mijn korpo-
raalsstrepen. Bijvoorbeeld sneerde dat ik hem grijze haren bezorgde
met mijn belabberde peddeltechniek en hij uitslag kreeg van mijn
onvermogen om een drijvende boomstam van een raderboot te
onderscheiden. Dan kon ik hem wel schieten, maar prees ik me ook
gelukkig met de wetenschap dat het slechts een schrikreactie van
hem was, hij er nog niet de helft van meende en juist beretrots op
mij was. Om de simpele reden dat mijn wieg net als de zijne aan de
bovenloop van de kali Kommering had gestaan. Hij me daarom ook
als een jongere Oeloenese bloedbroeder beschouwde, die natuurlijk
nog veel moest leren, maar over wiens welzijn hij even natuurlijk
diende te waken. Wat hij voor geen geld van de wereld openlijk zou
toegeven, maar wel naar behoren deed. Zoals toen we door een fout
je van mij in een drijvend eilandje van waterplanten verstrikt waren
geraakt en hij me met veel moeite op het droge had gekregen. Was
hij zo verschrikkelijk kwaad over dat hij bezwoer alle sètans uit de hel
op me af te sturen als ik weer zoiets stoms uithaalde. Om vervolgens
in lachen uit te barsten omdat ik er volgens hem uitzag als een half-
verzopen kat. Wat een poosje later eveneens het geval was in onze
thuishaven Rasoean. Bij de wasplaats van de vrouwen nota bene.
Zouden we ik weet niet meer waarheen gaan en stond Sjahdoellah
me op te wachten bij het niet al te stabiele steigertje vlakbij de was
plaats. Waar het toevallig wemelde van de vrouwen en kinderen en
hij zo nodig de pias moest uithangen. Deed hij graag als er vrouw
volk in de buurt was. Begroette hij me dus met een diepe buiging
en begeleidde me al knipmessend naar zijn voor anker liggende
prauw. Alsof ik de Kroonprins van Atapoepoe himself was. Raakte ik
van de weeromstuit zo in de war dat ik uit de koers liep en naast de
prauw stapte. Regelrecht de plomp in. Gelukkig was het daar ondiep
en stond ik zo weer overeind. Drijfnat en ook weer tot mijn geluk
maar heel even, want Sjahdoellah zette zich schrap, trok me met één
geweldige ruk uit het bruine water en gaf een van de nieuwsgierig
toekijkende jochies opdracht mijn wegdrijvende vechtpet terug
te halen. Was zo gepiept. Toen ik wegliep om droge kleren aan te
trekken, kon ik nog net zien hoe Sjahdoellah met een paar vrouwen
stond te smoezen. Hij grijnsde van oor tot oor. En de vrouwen had
den ook lol voor tien. Hebben ze trouwens altijd als ze een vent van
z'n voetstuk zien donderen.
Was allemaal slecht voor mijn ego, maar bleef tenminste niet zo kle
ven als de ultieme afgang. Toen we van Hogerhand al onze inheemse
medewerkers moesten dumpen. Kon ik Sjahdoellah niet recht bij in
de ogen kijken. Ergste was dat hij me niets kwalijk nam en me het
beste toewenste.
Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont
sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack
Poirrié in Moesson over zijn perikelen.
december 2013 15
Moesson #6 december 2013.indd 15