Haat-liefde
Van Java heb ik altijd gehouden, maar met
Jakarta heb ik een haat-liefde verhouding.
Om eerlijk te zijn, groeide mijn aversie tegen
die wereldstad in de afgelopen jaren. Toen ik
er in 2009 uitgenodigd was om mijn film Ver
van familie in het Erasmushuis te vertonen,
wist ik zelfs niet eens meer of er nog wel lief
de was. Ik voelde me er gevangen vanwege
mijn grote hekel aan files en mijn intense be
hoefte aan een dagelijkse wandeling. Lopen
langs de wegen van Jakarta is levensgevaar
lijk en als je files wilt ontlopen, moet je een
privéhelikopter bezitten. Het was regentijd
en ik ging ondanks de benauwende hitte, de
zware regens en rukwinden en de regelma
tige overstromingen toch met een paraplu in
de hand tussen het voorbijrazende verkeer
door. Zwaar onder de modder, doorweekt van
zweet of regen, met mijn neusgaten van bin
nen helemaal zwart, plofte ik aan het eind
van de dag telkens uitgeput neer op bed.
Intens droevig
In 2009 had ik naast de filmvertoning extra
dagen uitgetrokken om research te doen
naar het nachtleven van Jakarta. In mijn
roman Vervlochten grenzen vertoeft een van
de hoofdpersonen in nachtclubs en hangt
in bars als een frequente hoerenloper die
voor zo min mogelijk geld aan zijn gerief wil
komen. Ik ben er altijd op gebrand om de
22 Moesson
details van mijn verhalen te laten kloppen,
dus wilde ik die gelegenheden afgaan. Er
zijn mensen die speciaal voor dat opwin
dende aspect van Jakarta naar de hoofdstad
afreizen, maar ik word intens droevig van die
grote tegenstellingen tussen arm en rijk die
in die nachtclubs extra voelbaar worden. De
meisjes die zichzelf te koop aanbieden om
geld naar hun familie te sturen die voor hun
kinderen zorgen, de meisjes die hopen ont
dekt te worden door een filmproducent, de
vrouwen die op geen andere wijze hun gezin
in onderhoud menen te kunnen voorzien.
Ongemakkelijk
In 1977, tijdens mijn allereerste bezoek aan
de stad die in de koloniale tijd nog Batavia
heette, heb ik er ruim zes weken doorge
bracht en werd ik er letterlijk ziek van. Ik trof
mijn oma's jongste zus aan in een krotten
wijk met als enige bezit een hutkoffer waarin
ze de kleren bewaarde die mijn oma haar
had opgestuurd. Het dak en de wanden be
stonden uit karton en plastic. Het was mijn
eerste confrontatie met armoede. We moes
ten geschenken en gevulde enveloppen aan
verre familieleden afgeven, maar ook pakjes
aan vreemden die we van vage Indische
kennissen hadden meegekregen. Daartussen
zat een rechter die van gekkigheid niet wist
wat hij met zijn geld moest doen. Hij had
een tuin en fontein in zijn huiskamer laten
bouwen. Zijn echtgenote was vriendelijk en
gastvrij en deed mij een batikjurk cadeau die
meer had gekost dan het bedrag dat ik aan
mijn oma's zusje had moeten afgeven. Ik
voelde me bij al die mensen, familie van mij
of familie van kennissen ongemakkelijk, of
wel vanwege hun armoede, ofwel vanwege
hun rijkdom; vanwege hun extreem grote
gastvrijheid terwijl ik wist dat ik ze helemaal
niets te bieden had.
Rot fruit
De eerste weken waren we alleen maar bezig
met het afleggen van bezoekjes in de meest
uiteenlopende milieus. Het was boeiend
maar vermoeiend. Over enkele bloedverwan
ten van mijn ouders heb ik in De honden van
Slipi geschreven. Verder heb ik in mijn boeken
nog niet veel losgelaten over die ervaringen.
De omgang met familie op Java leerde mij
veel over het land. Ook over het koloniale
verleden en over het huidige Indonesië
kwam ik dankzij die familie, en met name via
de ouderen onder hen, veel te weten. Tussen
de vele familieleden die ik er volgens mijn
stamboom bleek te hebben, zaten helaas een
aantal rotte mangga's. Om ontmoetingen
met wormen in bedorven tropisch fruit te
ontlopen, vermeed ik sindsdien bijna alle
familieleden in Jakarta en Bogor. Het bleek
namelijk een onmogelijke taak om de ene
achterneef wel te zien en de andere niet. Zo-
Moesson #7 januari 2014.indd 22
23-12-13 15:54