Column Poirrié's Perikelen Niet andersom 7 r/ r^. ,a..- -7 - In Kotaradja hebben we een tijdje naast de Tuan Residen gewoond. In een huis voor gehuwde Europese KNIL-onderofficieren met kin deren. Was maar een doodgewone goeboek, in vergelijking met het onderkomen van die Hoge Piet. Hij had ook een eigen schildwacht en minstens vijf keer zoveel bediendes als wij. Deed me allemaal niks. Hij leefde als God in Frankrijk, ik als Tarzan in een boomhut. Ga maar na: achter ons huis langs liep een riviertje via de binnentuin van onze buurman langs het gazon van de officiersmess om nabij de Demmeniebrug in de kali Atjeh uit te komen. Op de dicht begroeide oevers van dat stroompje beleefde ik de wildste avonturen. Aan de voorkant van ons huis was het helemaal raak. Daar hoefde ik vanaf de voorgalerij alleen de straat over te steken om in het aanliggende plantsoen te gaan spelen. Tikkertje, diefje met verlos, of gewoon meisjes plagen. Uitkijken bij het oversteken hoefde niet, want er kwam hooguit één keer in de week een auto langs. Meestal de knal rode Ford van oom Jan, een goed in de slappe was zittende vrijgezel, die er om bekend stond dat hij soms met 80 over de Atjehse wegen scheurde. Met 'open kap', want dan kon die belegen boeaja vrijelijk naar vrouwelijk schoon wuiven. gen. En waar bovenop een schitterend uitgedoste godin zetelde, die schril afstak tegen een langharige woesteling, die aan een lange ketting achter het immense bamboebouwsel aan werd meegevoerd. Wat de als een bezetene aan zijn ketenen rukkende griezel moest voorstellen was zo klaar als een klontje. Kon niemand anders zijn dan Satan, die met grof geweld naar de verdoemenis werd geholpen. Wat mij trouwens niet snel genoeg ging, want Het Kwaad verdient niet anders. Bovendien kwam hij al tandakkend zo dicht langs onze voorgalerij dat zijn zweet finaal over me heen sproeide en ik hem in het wit van zijn ogen had kunnen kijken als die niet zo bloeddoorlo pen waren geweest. Zoiets nestelt zich in het geheugen van een kind. Ik heb er ook een afkeer van optochten aan overgehouden. Als ik vroeger met Nel naar de carnavalsoptocht in Blerick ging kijken, zag je me ook nooit voor aan in de menigte staan. Bleef ik altijd op de achtergrond. Liefst in Apollo, dat is de stamkroeg van een paar aangetrouwde familieleden van mij. In die entourage kon ik het goed uithouden. Behalve als er een polonaise dreigde. Want dan was ik al weg voordat de eerste lolbroeken achter elkaar aan begonnen te sjokken. Is echt waar: als oom Jan voorbij stoof in zijn bolide, stokte ons kinderen de adem in de keel van emotie. Maar nog veel opwindender vonden we het lawaaiige voorbijtrekken van de zogenaamde Tabok Kling. Een rituele optocht der Klingalezen die sterk afweek van de reguliere RK-processie waaraan ik als misdienaar wel eens had deel genomen voordat ik werd ontslagen. Eerbiedige devotie of zelfs maar stille ingetogenheid waren bij de Tabok Kling ver te zoeken. Was een en al gebonk, gefluit en tromgeroffel. Het ging er ook buitengewoon wild aan toe. Vooral rondom een torenhoge bamboe-troon, die door een drom luidruchtige mannen op de schouders werd voortgedra- NB: Tabok betekent meppen en Tabok Kling het meppen van Satan door Klingalezen. En niet andersom. Lieten ze duidelijk uitkomen bij zo'n processie. Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack Poirrié in Moesson over zijn perikelen. mei 2014 19 Moesson #11 mei 2014.indd 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2014 | | pagina 19