Boon op Sampit HET JAAR 1955 en opmerkingen dat we terug moesten gaan naar Indonesië. Toen we hier net aankwamen zagen we namelijk nog erg bruin, vanwege de tropenzon.' Hollandse vrienden, Indisch eten William: 'Gijs Pichel, de oudste zoon van de familie Pichel, kende ik ook al in Sampit. Ik spreek hem nog eens in de zoveel tijd.' Patsy van den Eeckhout kreeg vooral Hol landse vrienden. 'Ik raakte op school bevriend met een brutaal Nederlands meisje, waar ik me graag aan optrok. Indo's waren over het algemeen toch een stuk braver. Dat vriendin netje kwam graag bij ons thuis, was gek op Indisch eten.' 'Mijn vader', vervolgt Patsy, 'miste de bami heel erg.' 'Ja', zegt haar moeder Puck, 'in plaats daarvan maakten we spaghetti. We pasten ons aan. Totdat er regelmatig een Chinees langskwam rijden met een waroeng keliling, een enorme stationcar vol kruiden, tahoe, taugé, trassi, ketjap, bami, rijst en al die dingen. Indische toko's waren er toen nog niet.' Herinneringen aan Sampit Iedereen heeft zo zijn eigen herinneringen aan Sampit. De volwassenen vanzelfspre kend meer dan de kinderen. En niet iedereen heeft even warme herinneringen. Sterker nog, mevrouw van den Eeckhout vond het verschrikkelijk om van Java naar Borneo te verhuizen: 'Ik had op Java alles! We woonden in de stad, hadden alles bij de hand wat we maar nodig hadden. We konden uitgaan, naar de bioscoop, etcetera. Mijn man was in januari 1949 al vertrokken naar Sampit en in november haalde hij ons op van Java. Na een reis van twee dagen kwamen we als gezin aan in Sampit, had het net zwaar geregend. Ik waadde bij aankomst door modderig water, dat tot halverwege mijn scheenbenen reikte. Het barstte er van de insecten en beestjes. En ons huis, een soort boskeet, op Sampit had weinig comfort. Er zaten kieren tussen de houten planken. We hadden een stoof met kolen om ons eten op te bereiden. De badkamer? Dat was een betonnen bak, 40 Moesson die we vulden met emmers water uit de put. Eens per jaar mochten we terug naar Java, ik probeerde daar dan zo lang mogelijk te blijven.' Terug naar Sampit? 'Toen ik een jaar of zeventien was', herinnert William zich, 'werd mijn stiefvader gevraagd of hij interesse had om terug te gaan naar Sampit. Om daar weer aan het werk te gaan, want ze wilden de fabriek heropenen. Ik wilde graag mee, was geïnteresseerd in een avontuur in mijn geboorteland. Maar het ging niet door, waarom weet ik nog steeds niet.' Na de Tweede Wereldoorlog nam de vraag naar Bruynzeelproducten enorm toe. Het bedrijf breidde sterk uit. Maar in de jaren zeventig en tachtig ging het steeds slechter en uiteindelijk hield het bedrijf groten deels op te bestaan. Veel fabriekshallen in Zaandam gingen dicht, maar tot in de jaren negentig zijn de deurenmakerij, schaverij en het zogeheten multipanel nog goed geweest voor 560 banen. William raakte begin jaren tachtig arbeids ongeschikt na een bedrijfsongeval. En zijn stiefvader werd in diezelfde periode, na 37 jaar trouwe Bruynzeeldienst op 58,5-jarige leeftijd ontslagen. Jan Herfkens: 'Omdat het minder goed ging met Bruynzeel.' Puck van den Eeckhout en Jan Herfkens ontmoeten elkaar nog regelmatig. 'Ik vraag hem weleens: hoe voel je je? Dan zegt hij: "Ik ben Hollander en in mijn hoofd een Indo." Zo voel ik dat ook.' De oprichter van Moesson (toen Tong-Tong),Tjalie Robinson, werkte in 1949 en 1950 als administrateur bij Bruynzeel in Sampit. Hij schreef er als Vincent Mahieu onder meer zijn meesterwerken Tjies en Tjoek. Puck van den Eeckhout weet nog dat Lilian Ducelle, de vrouw van Robinson, in de dorpstoko werkte. En Tjalie Robinson? 'Die schreef toen ook al. Ik herinner me hem als een doodgewone man.' Moesson #1 juli 2014.indd 40 27-06-14 15:46

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2014 | | pagina 40