Column
Poirrié's Perikelen
In een dwangbuis
7 r/
r^. ,a..-
-7
-
Soms krijgt een veteraan van de Koninklijke Landmacht alsnog de
medaille voor Orde en Vrede uitgereikt die hij een mensenleven
geleden in Indië heeft verdiend. Daar springt de regionale pers dan
geheid bovenop met een correspondent en fotograaf.
Staat er een foto in de krant waarop een burgemeester of wethouder
een in net pak gestoken oude heer thuis, in het gemeentehuis of een
zorginstelling die onderscheiding opspelt of in een doosje overhan
digt. En wordt er naast de gebruikelijke loftuitingen vermeld dat de
verlate uitreiking het gevolg is van een ongelukkige samenloop van
omstandigheden. Nooit van boze opzet. Is dat meestal echt waar
en mag zo'n grijsaard zijn handen dichtknijpen dat hij geen zwarte
veteraan van het Amerikaanse leger is. Want dan had de toekenning
van een onderscheiding heel wat meer voeten in de aarde gehad. In
Amerika is de Medal of Honor, de hoogste dapperheidsonderschei
ding, na de 2e Wereldoorlog tenminste uitgereikt aan 433 uitsluitend
blanke militairen, terwijl er rond 1,2 miljoen zwarte militairen op alle
fronten in Europa en Azië hadden meegevochten. Eerst in de jaren
'90, ruim 45 jaar na de oorlog, werd de Medal of Honor dankzij de
inspanningen van oud-president Clinton toegekend aan 7 zwarte
veteranen. Waarvan alleen de 77-jarige luitenant b.d. Vernon Baker
nog in leven was.
Clinton was ook de enige president die schande sprak van het
openlijke en georganiseerde racisme van het Amerikaanse leger ten
opzichte van zwarte militairen en zich inzette voor het eerherstel van
die ten achter gestelde mannen. Over wie hij zei: 'Zij waren bereid
alles op te offeren voor de vrijheid, ook al werd henzelf de volledige
vrijheid ontzegd.'
Lagen we tijdens een van de eerste NAVO-oefeningen in West-
Duitsland in een legeringsgebouw van de RAF vliegbasis Sundern
bij Gütersloh, ging de deur open en traden 3 zwarte Amerikaanse
sergeanten binnen. Bomen van kerels, die meteen door hadden dat
ze verkeerd waren en ons alleen een korte blik waardig keurden eer
ze zich omdraaiden en verdwenen. Zonder een woord te zeggen. Kon
je een speld horen vallen, tot een van ons de stilte verbrak met een
grappig bedoeld: 'Die kun je beter niet tegenkomen in een donker
steegje.' Kon niet iedereen om lachen.
In die dagen was Nederland nog niet zo kleurrijk als nu en zat ik met
nog 2 ex-KNIL sinjo's dagelijks aan de lunch met pakweg 150 totoks
van de Koninklijke Landmacht en Koninklijke Marechaussee in de
onderofficiersmess van de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn.
Was niet altijd even gezellig, maar so what, we hoorden er gewoon
bij. Wat niet was weggelegd voor zwarte Amerikaanse militairen.
Die werden op grond van kleur in aparte opleidingen, eenheden,
accommodaties en voertuigen (weg)gezet. En kregen bovendien laf
heid, onbetrouwbaarheid en nog wat aangeboren tekortkomingen
toegedicht. Daarom weet ik zeker dat als die grapjas van ons die drie
zwarte sergeanten aan de praat had gekregen en voorspeld had dat
Amerika ooit een zwarte chef-staf en zelfs een zwarte president zou
krijgen, ze zich slap hadden gelachen. En hem daarna in een dwang
buis naar een gekkenhuis hadden gesleept.
Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont
sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack
Poirrié in Moesson over zijn perikelen.
november 2014 15
Moesson #5 november 2014.indd 15