EEN INDISCHE SCHUILPLAATS
tijdelijk, met het doel om mij uit de stad te
krijgen. Maar dat lukte niet. Ze bracht me
naar haar zus, die echter een buurman bleek
te hebben die NSB-er was. Dus ik werd terug
gegeven aan Annie Madna en zij bracht me
onder bij haar ex-echtgenoot. Zijn naam was
Tolé Madna, een Indonesiër die werkte bij
Waroeng Djawa in Scheveningen. Tot op deze
dag weet ik niet wat hem motiveerde om mij
op te nemen. Ik heb het hem vaak gevraagd.
Zijn antwoord was: "Weet je, je doet het ge
woon. Dat is alles, er is geen andere keus."
Zijn huis in de Van Kinsbergenstraat was
gevuld met herinneringen aan Indië. Schilde
rijen aan de muur, beeldhouwwerk, wa
jangpoppen, van alles. Daarnaast had papa
Madna bepaalde gewoonten die typisch uit
Indië stamden. Bijvoorbeeld: hij hield kippen
in de achtertuin, een soort re-creatie van zijn
plattelandsachtergrond. De andere persoon
die toen erg belangrijk is geweest, was de
Indonesische nanny, de baboe, Mima Saïna.
Zij is degene die echt voor me heeft gezorgd.
Zoon Rob Madna [later een belangrijk
jazzmusicus - HK] zag mij aanvankelijk als
een concurrent. Tot mijn komst had Mima
voor hem gezorgd en opeens ging alle at
tentie naar mij. Hij heeft mij verteld dat ik
bij Mima in bed sliep. Ze bewaarde een mes
onder haar kussen, met de intentie daarmee
de nazi te vermoorden die mij zou willen
wegnemen. Of zelfs om mij om het leven te
brengen, liever dan dat ik in hun handen zou
vallen. Ze kon schrijven, noch lezen, sprak
geen Nederlands, maar zij was een bewonde
renswaardige vrouw.
Zoveel ellende
Ook mijn moeder was een enorm sterke
vrouw. Ze was met mijn vader ondergedoken
in die psychiatrische kliniek en deed zich
voor als verpleegster. Maar uiteindelijk is
dat ziekenhuis opgedoekt en alle patiënten
en het personeel zijn gedeporteerd. Mijn
moeder heeft in twaalf verschillende con
centratiekampen gezeten. Een van de dingen
die haar in leven hield, was de wetenschap
dat haar kinderen op haar wachtten. Toen
zij na de oorlog terugkwam, ontdekte zij
echter dat het lot van haar twee dochters
niet zo gelukkig was geweest als dat van
mij. De man en de vrouw bij wie mijn zusjes
waren ondergebracht, kregen ruzie en de
echtgenoot heeft zijn vrouw bij de politie
aangegeven. Zij is gearresteerd en mijn twee
zusjes werden naar Westerbork gevoerd en
vandaar meteen naar Auschwitz, waar zij
in februari 1944 zijn omgebracht. Ze waren
pas zes en acht jaar oud. Ook mijn vader
heeft het niet gered. Vanuit Auschwitz, waar
hij werd gescheiden van mijn moeder, is hij
naar Mauthausen gestuurd en uiteindelijk
naar een kamp in Oostenrijk, Ebensee. Daar
heeft hij gewerkt in een oude zoutmijn waar
V2-raketten werden geassembleerd. Vreselijk
werk. Twee maanden na de bevrijding door
het Amerikaanse leger is hij overleden. Hij
ligt begraven op die plek. Met mijn moeder
heb ik het bezocht. Het is een van de mooiste
plekken in de wereld. Ongelooflijk dat daar
zoveel ellende heeft kunnen plaatsvinden.
december 2014 39
Moesson #6 december 2014.indd 39
27-11-14