Column
Poirrié's Perikelen
Over olifanten en Gadja's
Was Nel permanenten en kon ik ongestoord zappen, vond ik een
oude zwartwit film over het vangen van wilde olifanten met behulp
van bemande tamme olifanten. Opgenomen in Siam notabene, de
bakermat van de befaamde Rode Olifanten van het KNIL.
Voor wie dat nog steeds niet weet: na de Japanse capitulatie werden
in Siam, het huidige Thailand, het 10e en het 11e bataljon Gadja Merah
of Rode Olifant geformeerd. Beide eenheden bestonden hoofdzakelijk
uit bevrijde KNIL-krijgsgevangenen die de aanleg van de Birmaspoor-
weg hadden doorstaan. Bedoeld om de orde in het onrustige Indië te
herstellen, oogstten ze hun eerste palmares op Bali en koersten daar
na naar Zuid-Sumatra om er onder meer tijdens de 1e Politionele Actie
de diep in republikeins gebied liggende Radja Wells olieraffinaderijen
vrij te maken. Het 10e via de rivieren Moesi en Lematang, het 11e over
de weg. Heb ik al vaker over opgeschept, maar wil ik nogmaals bena
drukken apetrots te zijn dat ik een steentje heb mogen bijdragen aan
het welslagen van die schitterende gecombineerde actie. En wel bij
het Brencarrier peloton van het 10e, naast djago's als Bonimbi, Poetih
Clignet, Apon, Kampret, Bosambo de Schrik van de Jungle, Krikhof en
niet te vergeten Pietje Beijen. Pietje was een beer van een Indische
milicien die zijn carrier met schwung bestuurde en er zo'n innige band
mee had dat hij het troetelnaampje Honey in witte sierletters boven
het schietgat van wagencommandant Krikhof had geschilderd. Toen
Pietje en zijn maten in 1947 na ruim 7 jaren trouwe dienst zonder
bonus mochten aftaaien, nam hij met tranen in de ogen afscheid
van zijn geliefde carrier en verzocht mij met een brok in de keel goed
voor haar te zorgen. Waar ik helaas niet aan kon voldoen omdat ze
vanwege ouderdomskwalen gedumpt werd. Daarom koester ik de
reeds enigszins vergeelde foto waarop we nog alle vier gezond en wel
staan: Pietje, Krikhof, Honey en ik.
In die oude zwartwit film toonden ze trouwens hoe tijdens de round
up een wilde bul zo ruw werd opgedreven dat het arme dier van emo
tie zijn plas niet kon ophouden en al sproeiend richting kraal draafde.
Was niet om aan te zien en had veel weg van een andere in nood
verkerende lobbes: Gadja Merah soldaat 1e klas Smit, een uitstekende
maar soms ook verstrooide carrierchauffeur, die bij het doorsmeren
het verkeerde blik pakte en zijn vetspuit volpropte met groene zeep.
Vlogen hem bij de eerstvolgende rit de kogellagers van zijn vastge
lopen bogey-wielen om de oren en verbande de baas hem naar een
driekwarttonner waterwagen. Zo'n onooglijk vierkant wielvoertuig
waarop ze een watertank hadden gemonteerd in plaats van een
laadbak en waar elke zichzelf respecterende chauffeur rupsbandvoer
tuigen van gruwde. Was het daarom niet zo verwonderlijk dat Smitje
een keer 'vergat' de aftapkraan van zijn net gevulde watertank goed
dicht te draaien en zich evenals die gestreste wilde bul al sproeiend
naar de plaats van bestemming spoedde. Liet de baas hem 'in gods
naam' maar terugkomen en mocht hij weer in de carrier. Achterin
de bak, als waarnemer. Moest hij alleen goed om zich heen kijken en
overal van afblijven.
Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont
sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack
Poirrié in Moesson over zijn perikelen.
april 2015 19
Moesson #10 april 2015.indd 19
26-03-15 15:58