4t tussen een paar Van
haar leerlingen, I962
koek op z'n Maleis uitspreekt. Op dit soort
momenten ligt de klas - opgelucht - aan
haar voeten.
Ik mocht 'dat gekke mens' wel, maar mijn
sympathie werd soms danig op de proef
gesteld. Zo voerde ik op een mooie voor
jaarsdag in 1964 een verbale tweestrijd in de
centrale hal van de school. Mijn opponent
was ene Nico Vrolijk, de macho van de klas,
een boomlange Scheveningse spierbundel
met een zware, door Brylcreem gestutte
vetkuif waaronder hooguit drie hersencel
len. Op het hoogtepunt van onze ruzie stelde
Nico voor 'effe mijn kop te verbouwen'. Als
geboren strateeg verkoos ik daarop tactische
terugtrekking boven een pijnlijke renovatie
van mijn toen nog fruitige knapengezicht.
Grumbkow - wij lieten gemakshalve de 'Von'
vallen, zeiden zoiets als 'Grumkof', soms
'Grumpie' - had deze vijandelijkheden, zo
bleek, van enige afstand opgemerkt. Ze zei er
echter niets van, nóg niet.
Later die dag hadden we les van haar. Ze
was wat stilletjes, wat wij toeschreven aan
het verdriet omtrent haar vader die kort
daarvoor was overleden. Maar ineens, tijdens
het behandelen van de subjonctif, posteerde
ze zich als een Obersturmbannführer voor de
klas. Er volgde een oorverdovende stilte. Toen
richtte ze haar donkere kijkers fel op mij. 'Jul
lie moet je niet zo op je kóp laten zitten door
de Hollandse kinderen!' blafte ze met luide
kopstem. Vanwege de meervoudsvorm en de
context voelden mijn Indische klasgenoten
zich natuurlijk ook meteen aangesproken,
dat waren er een stuk of zeven, acht. Ach ja,
het was in zo'n Haagse wederopbouwwijk
waar het in die tijd barstte van de pinda's.
Trouwens, óók ons lerarenkorps was voor
een aanzienlijk deel gevuld met karamellen
Nederlanders, niet zelden van het extreem
frikkerige soort.
Na haar furieuze uitval foeterde Von Grumb
kow nog een tijd door waarbij ze mij en mijn
40 Moesson
Indische klasgenoten al ijsberend termen als
'slapjanussen', 'valse bescheidenheid', 'indo
lent' en 'van je afbijten' toeriep. Kennelijk had
ons gedrag haar al heel lang dwarsgezeten
en was de maat nu vol.
Vreemdelingenlegioen
Sommige mensen vergeet je niet snel, ze
maakten indruk of waren karakteristiek. Dat
geldt zeker voor deze markante lerares. Hoe
zou het nu - een halve eeuw later - met haar
zijn? Na wat gegoogel kreeg ik contact met
enkele familieleden. Deze berichtten mij
dat ze van voren Jet heette, van Henriëtte.
Nooit geweten. Wat me direct droef stemde
was het gegeven dat ze in 1994 al vroeg was
overleden, op haar 66ste, na een ziekbed van
enkele maanden. Ongehuwd en kinderloos.
Ook kwam ik te weten dat ze in 1928 in Che-
ribon op West-Java was geboren. Maar uhh...,
hoe kwam je in de Tropen aan zo'n uitgespro
ken Pruisische achternaam?
Ene Heinrich Julius Ottomar von Grumb
kow, geboren in 1840 te Wittenberge in het
toenmalige Pruisen, verhuisde op achttien
jarige leeftijd samen met zijn ouders naar
Nederland. Waarom is onbekend, wellicht
waren er economische motieven. Kort daarop
meldde de jonge Heinrich, mogelijk uit hang
naar avontuur, zich aan bij het Koloniaal
Werfdepot te Harderwijk, onderdeel van
het Ministerie van Oorlog. Na goedkeuring
tekende hij hier in als contractant bij het
Oost-Indische Leger, voorloper van het KNIL.
Heinrich von Grumbkow was niet de enige
'verdwaalde vreemdeling' die zich opgaf voor
de Nederlandse overzeese strijdkrachten.
Destijds meldden zich naast Pruisen en Duit
sers - toen nog geen synoniemen - ook veel
Fransen, Belgen en Zwitsers aan. Vanzelf
sprekend ook Nederlanders. Vaak betrof het
ex-militairen, bijvoorbeeld uit de Krimoorlog,
maar ook werklozen, ex-gedetineerden, de
serteurs of avonturiers - een soort vreemde
lingenlegioen. Vanwege de magneetfunctie
die het wervingsdepot in die tijd had op
allerlei loslopend volk, kreeg Harderwijk
periodiek de weinig vleiende bijnaam 'Riool
van Europa'. Ofschoon het Zuiderzeestadje
destijds te boek stond als zeer godvrezend,
deden kroegbazen en bordeelhouders er
ineens uitstekende zaken.
Naar Indië
Na zijn militaire opleiding vertrok Heinrich
von Grumbkow in 1862 naar Nederlands-
Indië waar hij een nieuw leven tegemoet
ging. Hij ontmoette er Soerie, een Javaanse.
Zij werd zijn njai, zijn concubine. Ondanks de
wetteloosheid van deze relatie schonk Soerie
hem veel kinderen, zoals dat zo fraai heette
in pre-feministische tijden: vijf meiden en
vijf jongens. De laatsten van deze reeks
verwekte Heinrich op zijn zestigste. Gevolg
hiervan was dat deze kinderen nog zeer piep
waren toen hun vader in 1902 te Bandoeng
overleed. Omdat Soerie als njai nergens
aanspraak op had, belandden de kleintjes na
Heinrichs dood in een kindertehuis. Onder
hen ook het jongste zoontje Henk, geboren
in 1895. In datzelfde kindertehuis leerde de
kleine Henk een leuk meisje kennen dat er
eveneens was ondergebracht: Jenny Detiger.
Kennelijk vormde die kindervriendschap een
mooie basis, want op rijpere leeftijd traden
Henk en Jenny in het huwelijk. Ze kregen
zes nakomelingen waarvan de roepnamen:
Dolly, Fried, Greet, Paula, Karel en als laatste
Jet, 'mijn' lerares Frans - jawél. Hun jeugd
en schooltijd in Bandoeng passeerden in
relatieve rust en onbezorgdheid. Maar dat
veranderde.
Indische gijzelaars
Vanwege het Europees Verlof van vader Von
Grumbkow, die bij de Staats Spoorwegen
werkte, vertrok het gezin in 1939 vanuit
Tandjong Priok met de SS Slamat naar Hol
land. Jet zal toen zo'n elf jaar zijn geweest.
Moesson #11 mei 2015.indd 40
23-04-15 09:20