Aan het begin van de Jalan Pancoran in Jakarta staat een grote shopping mall waar je terecht kunt voor de allernieuwste elektronische snufjes. Het is tevens een van de toegangspoorten naar Glodok, ook wel bekend als Pecina (Chinatown); een bonte verzameling aan nauwe straatjes, winkelkolossen en rijen veelkleurige marktkraampjes. Het merendeel van de Chinezen in Jakarta woont in Glodok, hoewel het gebied niet meteen als een Chinatown herkenbaar is. De Chinese karakters aan voorgevels en op spandoeken ontbreken nagenoeg. Daar ligt een bewogen geschiedenis aan ten grondslag. Door Tjaal Aeckerlin Volgens schattingen bestaat de Chinese minderheidsgroep in Indonesië uit ongeveer 6 miljoen personen. Op een totale bevolking van circa 250 miljoen inwoners is dat nog geen 3 procent. Ze zijn onder te verdelen in peranakans, waarin het woord anak - kind, zit besloten en nieuwkomers, ook wel aange duid als totok. David (39) slentert met zijn twee tienderdochters door de smalle Jalan Ke- menangan in Glodok. Het is enkele dagen voor Imlek, het Chinese Nieuwjaar, en dus zijn de kramen en winkels volgeladen met artikelen en lekkernijen die dan traditioneel gegeten en gebruikt worden. David: 'Ik behoor tot de zevende generatie van mijn familie en ben een peranakan. Ik ben hier in Glodok opgegroeid en ken hier vele handelaren. In de wijk Senen heb ik twee kledingzaken. Hoewel ik mezelf als Indone siër beschouw, is het waar dat mensen met een Chinese achtergrond elkaar altijd zullen opzoeken en ondersteunen, zeker als het om handel gaat.' Peranakans zijn nakomelingen van een Indo nesische ouder of voorouder en een Chinese ouder of voorouder. Ze leven al sinds gene raties in Indonesië, hebben veelal afstand gedaan van hun Chinese naam en spreken de Chinese taal niet. Maar peranakan of totok, ondanks de verschillen in afkomst, maat schappelijke positie, politieke oriëntatie en religie, in Indonesië worden ze beschouwd als homogene groep. 22 Moesson Maar hoe heeft het vestigingsproces zich in Indonesië voltrokken? Al sinds de tiende eeuw, ver voordat de Portugezen en Nederlanders voet aan wal zetten op de Indonesische eilanden, was er sprake van directe handel tussen Chinezen, onder an dere afkomstig uit de Chinese kustprovincie Fujian, en Javaanse en Sumatraanse kustbe woners. Specerijen, hout, zilver en palmsuiker waren belangrijke handelsproducten. Toen de VOC zijn intrede deed, veranderde de positie van de Chinezen. Ze werden tussenhandelaren die de goederen van de VOC distribueerden en inheemse producten verkochten aan de VOC. De karakteristieke jonken, met hun hoge voor- en achtersteven en roodkleurige zeilen, werden een bekend verschijnsel. Maar de Chinezen waren ook op andere manieren van cruciaal belang. Bij de opbouw van Batavia, zo rond 1650, vervulden ze een onmisbare rol. Zij waren het die in be langrijke mate de arbeiders leverden voor de bouw van huizen en het befaamde kanalen- stelsel. Deze ambachtslieden werden al snel vergezeld door kleine winkeliers, in wiens kielzog zich welgestelde Chinezen vestigden die investeerden in de suikerplantages in de omgeving van Batavia, de Ommelanden. In samenspraak met de VOC werden er duizenden Chinese koelies te werk gesteld die overigens compleet rechteloos waren en uitgebuit werden door zowel de VOC als de Chinese eigenaren van de plantages. In tegenstelling tot de belastingbetalende Chinezen binnen de muren van Batavia die een bepaalde mate van burgerrechten kenden en zich 'beschermd' wisten door de Kong Koan, de Chinese Raad. Een organisatie geleid door een kapitein en zijn luitenants. Mannen afkomstig uit gevestigde, invloedrij ke Chinese families met financiële belangen als pachter en goede betrekkingen met Nederlandse ambtenaren. Begin 1700 was Batavia tot een bloei ende stad uitgegroeid, vooral vanwege de sterke ontwikkeling van de suikerhandel. Het aantal koelies steeg tot zo'n 10 duizend. Deze waren niet alleen werkzaam in de suikerin dustrie, maar ook actief als landbouwer en in de distillatie van suikerriet tot arak, een alcoholische drank. Binnen de muren lag het aantal Chinezen op zo'n 5.000 handelaren en ambachtslieden. Deze lieden waren van groot economisch belang, maar werden door de Nederlanders, door hun succes en numerieke meerderheid vooral met argwaan bekeken. Om greep te krijgen op deze groep introduceerden de Nederlanders tal van maatregelen. Zo moesten de Chinezen in een eigen wijk verblijven, werd het aantal toko's en logementen aan banden gelegd en moes ten ze beschikken over een permissiebiljet dat aantoonde dat ze Batavia legaal waren binnengekomen. Door opkomst van suikerconcurrent Brazilië sloot de VOC uiteindelijk het gros van de suikermolens. Met als resultaat een grote Moesson #12 juni 2015 (nieuw).indd 22

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2015 | | pagina 22