Column
Poirrié's Perikelen
Sambal goreng daging
Vroeger stond er aan de Lembangweg in de kromming van een
onoverzichtelijke bocht een heuvel. Bovenop die heuvel prijkte een
villa met stenen poort, tennisbaan, open garages, brandstofhok en
waterkraan. Een eindje ten noorden van de heuvel lag de staf aan de
bijna verticale weg naar Tjioemboeloeit vastgeplakt en iets naar het
oosten zat de generaal in een riante pondok met wijds uitzicht op
Bandoeng.
Wijzelf behoorden tot de Ondersteuningscompagnie van het 5e
Bataljon Infanterie KNIL Andjing Nica. Om precies te zijn: van het
Brencarrierpeloton, een gloednieuwe eenheid, samengesteld uit
voornamelijk jeugdige sinjo's en enkele totoks die na de 'bevrijding'
in de benen waren gekomen om allerlei onraad te beteugelen. En om
eind maart 1946 de net aangekomen jongens van de KL langs te zien
komen. Gehuld in complete tropenuniformen en rijkelijk voorzien
van organiek wapentuig voor hun hagelnieuwe lichtgepantserde
wiel- en rupsbandvoertuigen. Een flinke domper voor ons peloton,
omdat ons zojuist verworven wagenpark zich beperkte tot overjarig
rupsbandmateriaal dat half Azië had doorkruist en talloze beman
ningen had versleten. Dat alles met veel moeite bijeen geschraapt en
ondergebracht in de helaas open garages van eerder genoemde villa
met stenen poort.
Niet iets om over naar huis te schrijven dus, maar wel om terdege re
kening mee te houden. Ik ga er tenminste nog steeds prat op dat we
weer of geen weer onze zwaar beproefde en vaak erg weerbarstige
oldtimers over de Bandoengse bergen en dalen wisten te jagen. Geen
zee ons te hoog ging en we zonder mankeren onze doelen bereikten.
Lembang, Tjikidang, Dajeuhkolot en al die andere detachementen en
plekken: onze rupsen bleven doormalen. Zelfs als iemand van ons het
liet afweten en in de stress schoot, dan stroopten we mouwen op en
hielpen de stakkerd uit de penarie. Welke noodsprong echter nooit
hoefde te worden gemaakt voor de bij ons gedetacheerde KNIL-ers
van een der eilanden van de Grote Oost. Geboren vechtjassen met
wie je liever geen ruzie kon zoeken maar die verder heel aardig waren
en ook in voor een geintje. Mij ooit zelfs een portie witte rijst met
sambal goreng daging aanboden en na de maaltijd nieuwsgierig vroe
gen of ik wist waar de zwarte hond was gebleven die hier vanmorgen
nog had staan kwispelstaarten. Dat was wel even slikken, maar ook
erg lekker. Meen ik het trouwens niet zeker, maar geloof ik dat het
dezelfde grappenmakers waren die zich zo kwaad maakten om een
zwerm lawaai makende kalongs, dat ze er een paar schoten met hun
Lee Enfields aan spendeerden. Wat voor enig burengerucht zorgde,
maar geen perkara opleverde omdat de daders op het kerkhof lagen.
En de ongedeerd gebleven kalongs er allang vandoor waren.
In Bandoeng heb ik een geweldige tijd gehad. Enige wanklank was
het ernstige ongeluk waarbij een jonge totok-motorordonnans, die
we goed kenden en graag mochten, met zijn Harley frontaal werd
aangereden. Door een chauffeur van ons eigen bataljon, die door de
onoverzichtelijke bocht van de Lembangweg jakkerde. Aan de ver
keerde kant van de weg, vlakbij de stenenpoort van onze villa.
Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont
sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack
Poirrié in Moesson over zijn perikelen.
augustus 2015 19
Moesson #2 augustus 2015.indd 19
23-07-15 13:14