'Er groeide in ons iets vast van deze
wilde romantiek, zo vast dat het er
niet meer uit kon, ook toen we rijper,
ontwikkelder en Europeser werden. En
toch, toch ging je telkens weer kijken.
Stiekum soms.
er nog echte Indische bioscopen waren. De
moderne picturegoer dient te bedenken
dat de thans volwassen Indo en Indonesiër
hun eerste filmische scholing opdeden in
die oude bonte cavaljes die je soms nog op
afgelegen plaatsjes vindt. Daar ondergingen
zij de eerste begeestering waar zij later, ook
na het rijper en beschaafder worden, naar
terug bleven verlangen. Het interieur was
eigen en vertrouwd: de hoge reeds gewitte
en toch altijd bestofte muren met kolommen
van krullerig pleisterwerk waarop verstoorde
mussen en zwaluwen lawaai maakten en
lange strepen poepten, de met kurk vastge
spijkerde litho-affiches in roekeloze kleuren,
de zangerig ventende verkopers met katjang
arab en pala manis, de goenizakken aan de
fanloze plafonds met de toekang keboets
op de balkons die aan de touwtjes trokken,
waardoor de zakken verveeld begonnen te
kipassen. Dit was 'thuis'. Zoals thuis comman
deerde je op luide verontwaardigde toon de
katjongs om te keboet als ze, verdiept in de
film, vergaten te waaieren. Daarop bleef je
voortdurend alert en zelfs tijdens de diepst
tragische of hoogst-emotionele momenten
kon je een schelle stem horen opklinken: 'Hé!
Tolol! Keboet!!' Direct zetten de waaiers zich
dan weer in beweging en al werd het geen
graad koeler in de zaal, je kon weer gerust
gesteld wegzakken in je stoel achter je hoog
opgetrokken knieën.
Het strijkje bij het doek werd eveneens
genadeloos aangepord om door te spelen.
Een paar gipsy-achtige sinjo's van een kront
jong-orkestje met gitaar, viool en banjo, soms
22 Moesson
een fuselier in hemdsmouwen en met zwaar
getatoeëerde armen aan de pianola. Zij zorg
den voor de muzikale interpretatie. Weerga
loos. Denkt u zich een achtervolgingsscene
in van de Pony Express op een jagende 'friss',
een krankzinnige 'czardas', afgebroken door
een schrille dissonant bij de fatale losbran
ding van de Mauser en de aangrijpende
stervensscène: het gebroken lichaam van
Red, dying in his boots in het Arizonase stof,
terwijl zijn cayuse vereenzaamd blijft staan
grazen op de verlaten prairie. Dan weerklonk
diep en meeslepend de 'lassu' en zaten we
allemaal met een prop in de keel, die kritisch
verergerde door het nerveus toevoegen van
handenvol zoutige, droge katjang arab. Als
dan de laatste toon weg stierf en nog even
een close-up volgde van de bandiet met zijn
valse schurkengrijns, dan barstten we los in
de heftigste verwensingen. Aan het adres
van de onverlaat en aan het adres van het
orkestje: 'Moesik!! Ajo! Garok boentoet koedé.'
(Letterlijk: krab de paardenstaart - gebruik de
strijkstok.)
In dit milieu werden zij onsterfelijk: William
Desmond, Harry Carey, Jack Warren Carrigan,
William Farnum, Edmund Cobb, Art Acord,
William S. Hart en andere coryfeeën op lasso
en sixshooter. Zij maakten met een zorgeloze
lach of de Colt op ons hart ons trouw be
waarde zakgeld of zuurverdiende gokcenten
buit, in eindeloze seriefilms, zoveel episoden
ad zoveel chapters per avond.
We knipten onze helden uit de paarse, groe
ne, rode en gele programma's en plakten ze
zorgvol in duurbetaalde plakboeken. Die een
ereplaats hadden in de boekenkast naast de
beduimelde stuiversuitgaven met de sensa
tionele voorplaat van Buffalo Bill, naast Karl
May's meesterwerken: De Llano Estacado, Het
geheim van de Witte Bison, De Duivelskop in
het Rotsgebergte. Er groeide in ons iets vast
van deze wilde romantiek, zo vast dat het er
niet meer uit kon, ook toen we rijper, ontwik
kelder en Europeser werden. En toch, toch
ging je telkens weer kijken. Stiekum soms.
En soms ook om die afrekening eindelijk
finaal te maken. Zo ga je ook naar My Darling
Moesson #9 maart 2016.indd 22
23-