Column
Poirrié's Perikelen
Met donderend geweld
Indische jongens zijn eigenlijk best aardig. Ze zijn beleefd, stoten
niemand voor het hoofd en geven ieder z'n deel. Maar vergis je niet,
ze kunnen ook uitstekend sterke verhalen ophangen en vreselijk
overdrijven. Bovendien zijn het geboren lekkerbekken.
Toen we bijna rekruut-af waren en in hotel Berglust te Tjimahi lagen,
kwam een van ons opgewonden binnenstormen met de boodschap
dat er iets aan de hand was. In de buurt van Baros, notabene, waar we
net hadden geoefend. Is niet te geloven, stoof de hele bende sinjo's
koetjar-katjir naar buiten. Alsof er gratis es lilin werd uitgedeeld. Onze
sergeant, die zich dag-in-dag-uit uitsloofde om gedisciplineerde
soldaten van ons te maken, rende als een kloek in het rond om haar
kuikens bijeen te houden, maar kon dat niet bijbenen. Hij ging ook
compleet over de rooie toen een van ons lichtgewond raakte, in z'n dij.
Dat was meteen einde oefening. Vier dagen lichtarrest voor iedereen.
Hoewel daarmee de kous af was, kreeg die spontane uitbraak nog een
staartje. En ik zou liegen als het niet waar was dat er toen 'binnens
kamers' flink werd gediscussieerd. Over een geit die in de hoteltuin
nabij het karkas van een onttakelde Brewster Buffalo stond te grazen.
En die daar nog niet had gestaan. Ontstonden er twee groepen sinjo's
die van geen wijken wisten: een kleine minderheid van anti-stem
mers die vond dat de toevallig in niemandsland tegengekomen
geit niet van ons was en daarom moest worden teruggegeven aan
de rechtmatige eigenaar; en een overdonderende meerderheid van
pro-stemmers die de poot stijf hield voor het behoud van de geit. Die
volgens hen moederziel alleen in niemandsland had staan blaten en
geheel uit eigen beweging achter hen aan was komen lopen, naar de
hoteltuin.
Omdat ik bevorderd werd tot munitiedrager van de Vickers M23 van
stukscommandant korporaal Cor Pieters in de bunker linksachter het
Militair Hospitaal, raakte ik van mijn eigen eenheid in de hoteltuin
gescheiden. Hoe het met de geit afliep, is me daarom niet bekend.
Maar zoals in elk gehucht vaak voorkomt, werd er ook in het kleine
Tjimahi van alles rondverteld. En vernam ik dat het plukje anti-stem
mers geen schijn van kans had gehad tegen de massa pro-stemmers,
maar de rollen plots waren omgedraaid doordat de sergeant een
bom onder het 'meerderheidsplan' had gelegd en de geit aangelijnd
en wel op een duidelijk zichtbare plek in Baros was losgelaten. Er dus
niks was gekomen van een sateh kambing-fuif.
Is trouwens al een keer eerder gebeurd, dat die lekkerbekken van
sinjo's op een eetfeestje zaten te azen, maar van een koude kermis
thuiskwamen. In de zelfde hoteltuin, bij een nachtwacht, toen een
voorraadje conservenblikjes uit zo'n Engelse Compo(rantsoen)kist
werd aangesproken. Gooide iemand de blikjes in een houtvuurtje
om ze te verwarmen. Deden ze in de oorlog in Europa ook als het erg
koud was in de winter, wist hij. En dat kon iedereen zich goed voor
stellen, want in Tjimahi kon het 's nachts ook best fris zijn. Bleven ze
daarom geduldig wachten tot de blikjes warm genoeg waren. En met
donderend geweld uit elkaar vlogen, omdat ze de blikjes niet hadden
doorgeprikt en ze van onder tot boven onder de meat and vegetables
en corned beef zaten.
Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont
sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack
Poirrié in Moesson over zijn perikelen.
april 2016 17
Moesson #10 april 2016.indd 17
22-03-16 16:11