Column <s> Poirrié's Perikelen Zeker weten als God in Frankrijk heeft geleefd, maar duizenden anderen door een hel zijn gegaan. Ma zag in 1900 het daglicht, in Bogor. Ze was nog maar elf toen haar vader overleed en naast alle verdriet bleek dat haar moeder en haar kinderen geen recht hadden op het luisterrijke landgoed Kedoeng Badak en ze het Grote Huis moesten verlaten. Het kwam hard aan, maar ondanks alle narigheid bleef haar ook nog door astma geplaagde moeder recht overeind en wist ze haar kroost naar eer en geweten de weg naar volwassenheid te wijzen. Aldus ma, die ons daar meer dan eens aan herinnerde en zelf met enige weemoed kon terugblikken op het stukje verloren paradijs uit haar prille kinderjaren. Als ze met haar geadoreerde vader mee mocht in het tweewielige wagentje met de kittige pony. Of zat te kibbelen met haar niet meer zo jonge lievelingsbaboe, die niet van haar zijde week en haar bleef waarschuwen voor de aardse en vooral onaardse wezens die her en der op de loer lagen. Zoals de afzichtelijke water-momok die zich nabij een oude kapotte watermolen in een donker kreekje in hinderlaag lag en zich al menigmaal aan argeloze kinderen had vergrepen. Die griezel had ma zorgvuldig gemeden, daar liep ze met een grote boog omheen. Maar echt als de dood was ze geweest voor de enge Goeloengan Tikar, het 'Opgerolde Slaapmat je', dat onvoorzichtige kleine meisjes mee de diepte in trok als ze zo stout waren om zomaar in de kali te gaan pootjebaden. Daar kon ma nachten van wakker liggen, al begreep ze later dat baboelief haar weg wilde houden van de grote draaikolk in de Tjiliwoeng. Ter hoogte van het Grote Huis. En vlakbij de drinkplaats van de Zwarte Neushoorn, waarvan vroeger de sporen zijn teruggevonden in de gestolde lava. Helaas is dat allemaal al zo lang verleden tijd dat men tegenwoordig al googelend wel veel schoons en interessants over de dessa en het onderdistrict Kedoeng Badak terug kan vinden, maar niets over het eertijds luisterrijke landgoed. Waar vroeger een selecte groep mensen Kedoeng Badak viel onder de 7 Rijksbezittingen op Java die in 1808 op last van de Hooge Regering werden geveild. Het landgoed werd door verschillende elkaar opvolgende families bestierd. Aanvankelijk werd gebruik gemaakt van slaven. In 1942 werd het landgoed bij de inval van de Japanners geplunderd door de bevolking. In de bezettingstijd fungeerde het achtereenvolgens als krijgsgevangenkamp en interne ringskamp. Na de Tweede Wereldoorlog werd het door de Republiek Indonesië gebruikt als interneringskamp. Daaruit bevrijd diende het als opvangkamp voor evacuees. Na de soevereiniteitsoverdracht werd het door de republiek genationaliseerd. Het Grote Huis werd afgebroken en de Mobrig betrok het terrein. Na het vertrek van die eenheid raakte het landgoed in verval. Naar verluidt heeft de naam Kedoeng Badak een onheilspellende klank overgehouden aan de gebeurtenissen rondom de oorlog. Voor ons persoonlijk resteren ma's herinneringen, een paar foto's van het Grote Huis en een plattegrond van het jappenkamp. Waarop ook de Tjiliwoeng staat aangegeven. Met de grote draaikolk, maar zonder de geniepige Gulungan Tikar, die er natuurlijk nog steeds rondloert. In gezelschap van alle andere momoks, hantoes en genderoewohs elders in de Gordel van Smaragd. Want die krijgen ze niet klein, die hebben het eeuwige leven. Zeker weten. Jack Poirrié groeide op in Batoeradja en woont sinds 1951 in Nederland. Elke maand schrijft Jack Poirrié in Moesson over zijn perikelen. mei 2016 19 Moesson #11 mei 2016 (origineel).indd 19 26-04-16 16:28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2016 | | pagina 19