19 kleurlingen. Ik haat jankers. Zij die janken, verdienen onderdrukt te zijn. Recht is niet iets, dat je op een bordje opgediend krijgt. Recht is iets dat je verovert en waardig blijft. En als je ten onder gaat, ga je ten onder met je bek dicht. En als je te zwak bent om te vechten wacht je en train je tot je sterk genoeg bent om te vechten. Maar je jankt niet. In Europa struikel je over opgediend recht. Po litici moeten er dag in dag uit conferenties over houden om de porties zo netjes mogelijk op te dienen. Er is niets meer om voor te vechten. Janken-om-recht is studie geworden. In navolging van Europa confereert men in Indonesië meer en meer. En langzaam maar zeker kruipt net als in Macbeth de rimboe naar de stad toe. MIk ben Nederlands staatsburger omdat mijn vader dit was. Als mijn vader Indonesisch staatsburger was geweest, was ik het ook geweest. Maar ik zou mezelf gebleven zijn. Het paspoort bepaalt mijn persoon niet, maar bepaalt (helaas) een soort beschik kingsrecht over me. Maar de staat hééft mij niet. Het beschikkingsrecht zal ik dienen uit burgerplicht, zo lang mijn hoedanigheid als mens gerespecteerd wordt. Aan gezien ik mijn mens-schap niet verloochenen kan, ben ik verplicht mij te verzetten tegen het beschikkingsrecht als het mij schaadt. Aangezien ik dit vaak doe, ben ik eerder gerilja dan burger of soldaat. Men beschouwe echter de gerilja niet als de vijand, maar als de exponent van het goede burgerschap. Dat neemt niet weg, dat het lot van iedere gerilja is: opgeruimd, neergelegd te worden. Hij sterft niet, hij sneuvelt niet, hij krijgt geen pensioen. Hij is geen eerbare partij voor iemands dochter. Hij wordt uitgekreten als verrader in beide legers en zij die van hem houden, houden hun mond ter wille van de vrede in de burgerij. Als gerilja ben ik Indonesisch burger, par droit de naissance zou ik haast zeggen, omdat mij in Indonesië altijd vergund is mezelf te zijn. Weliswaar niet met instemming van de burgerij, maar door de toevallige aanwezigheid van twee vlaggen. Als de witte vlag mij niet lustte, hees ik de bruine vlag. En omgekeerd. Hoe kan ik dan anders zijn dan dankbaar, tot mijn dood toe dankbaar, voor de vrije tijd? -i f~* Mijn leven wordt nu pas moeilijk. Het zou ook J_U. moeilijk geweest zijn in Indonesië. Er is geen kans meer op een andere vlag. Nog nooit heb ik zoveel als in de laatste jaren veroordelingen en bedreigingen gehoord om mijn gebrek aan horigheid aan één vlag. Ik ben (helaas) niet bang, dat weten mijn vrienden en vijanden in Pondokgedeh, Tangerang en Kediri. Maar ik betreur het dat er een mentaliteit bestaat, die gerilja's wil bekeren. Hoe kèèèn! Ik heb tot mijn verbazing en vaak met veel _L leedvermaak ontdekt, dat de Indonesiër die mij aanvalt, zijn eigen slechte Indonesiërschap aanvalt. En de Hollander die mij aanvalt, zijn eigen slechte Neder landerschap aanvalt. Al lijkt het erop, dat zij de andere kant aanvallen. Als halfbloed ben ik blijkbaar niet alleen marge tussen twee vlakken, maar ook kaatsvlak tussen twee kogelbanen. Buiten mijn halfbloedschap heb ik menselijke _LO« deugden en gebreken. Mijn gebreken zijn vele en velerlei. Voor vele schaam ik mij. Van veel misstappen heb ik diepe spijt. Ik ben niet grijs geworden door obat wangi. Zij die door mij het wreedst getroffen zijn, heb ben mij vaak het royaalst vergeven. Alsof er geen recht op vergelding bestond. Zij zagen in mij noch een Blanda, noch een inlander, noch een halfbloed, maar een mede mens. Goddank zijn er nog veel mensen in de wereld, die mens zijn boven nationaliteit, ras en sociale beperkingen uit. In Indonesië zijn tienduizenden zulke mensen. Daar om geloof ik onvoorwaardelijk in een gigantische groei van dit Rijk van Duizend Volken. De waringins zullen de tembelekan, het bourbontje, voorbij groeien. Daarom lach ik me meestal rot om wat om me heen gebeurt. Want ik heb een onverwoestbaar optimisme in de overwinning van common sense. Ik hoef de brieven maar te tellen, die ik ontvang. De verhouding is 4 tegen 31 vijand en vriend. Ook handhaaf ik wat ik in mijn voorwoord heb gezegd van de eerste bundel Piekerans: dit zijn niet mijn piekerans, maar die van mijn lezers. Wij zijn allemaal halfbloeden, halfbloed tussen Verlangen en Voorbeschikking, tussen dr. Jekyll and mr. Hyde, tussen burgerschap en menselijke vrijheid, tussen oer-Indonesiërschap en geciviliseerd Europeaanschap. Hier in de krant sta ik in mijn hemd. Lach mij uit en lach Uzelf uit, vervloek mij en vervloek Uzelf. Of laat ons samen naar de koffieboer gaan, onze tranen om onze kleinheid vergeten, en vreugde beleven met 1 kopi susu ès en 1 saté kambing. Hiduplah! MOESSON 15 Moesson juni/juli 2016 (nieuw).indd 15 31-05-16 15:07

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2016 | | pagina 15