INTERVIEW
Als ik een motor tekende, vond ik dat leuk.
Had ik het gezien, dan was het klaar. Wanneer
ik een tekening voor Moesson maakte, dan kon
ik er wel tien keer naar kijken. Dat was meer
eigen, een gevoelskwestie.'
Sinds 1975 tekent en schrijft Jack zijn cartoons
en columns voor Moesson. Het was Jacks
moeder die voorstelde om na zijn vervroegd
pensioen zijn tekeningen eens naar - toen nog
- Tong Tong te sturen. 'Tot mijn grote verba
zing kreeg ik een brief van Tjalie. Die brief heb
ik nog, met van dat groene papier. Tjalie werd
na onze kennismaking al vrij snel ziek. Met
Lilian had ik heel goed contact, vaak telefo
nisch door de afstand. Met Lilian kon je erg
lachen. Zij zei wat ze dacht en wond er geen
doekjes om. Ik vond het jammer dat toen ze
begon te kwakkelen, het contact minder werd.
Door onze leeftijd reizen mijn vrouw en ik niet
meer. Door ouderdom versloffen bepaalde
dingen.'
Jacks liefde voor tekenen begon op de lagere
school. Bij een rekenles droomde hij weg en
als vanzelfsprekend had hij even later een
tank getekend. Toen de oorlog in Nederland
uitbrak, zat Jack in Solo in de klas bij juf
Sittrop. De juf vroeg stilte aan de klas en zei:
'Als ze in Nederland net zo veel tanks zouden
hebben als Japie kan tekenen, dan is de oorlog
zo afgelopen.'
'Ik dacht: godsiemikkie wat ben ik goed, maar
ik kon die klas mooi over doen. Gebrek aan
concentratie zeg maar. Ik had geen zin om
te leren.' Jack heeft nooit een tekencursus
gedaan maar leerde het zichzelf. Door het
uitbreken van de oorlog kon hij zijn school
opleiding niet meer af maken.
Ook het technische tekenwerk tijdens zijn
diensttijd in Nederland, leerde hij zichzelf aan.
'Voor de Koninklijke Landmacht heb ik gekke
dingen gemaakt. Voor de vliegbasis Sundern
moest ik voor een legerkapitein een Russische
tankdivisie tekenen in oblique. Alsof je uit een
vliegtuig een hele divisie langs ziet vliegen. Ik
tekende het op een stuk papier van ongeveer
elf meter dat schuin op de grond werd ge
plaatst. De betreffende straaljagerpiloot van
de 306 luchtfoto-squadron, zou normaal over
een echt gebied moeten vliegen. Maar dat was
veel te duur begin jaren vijftig. De piloot liep
met een bepaalde snelheid vanaf het begin
langs de tekening. En dan riep hij wat hij zag:
tanks, dit, dat. Als hij klaar was, dan werd dat
genoteerd en zo controleerden ze wat de
piloot had gespot en wat niet.'
Eén keer ging Jack terug naar Indonesië, in
1978, samen met Moesson-hoofdredacteur
Lilian Ducelle. Zij verbleef bij haar zoon Rogier
die daar woonde. Jack zat in een islamitisch
hotelletje. 'Het verblijf was aan de ene kant
mooi en intensief, maar ook beroerd door al de
armoede. Ik had na de reis naar Indonesië niet
de behoefte nog een keer terug te gaan.' De
laatste keer dat hij er was, was voor hem een
complete verrassing in vergelijking met toen
hij er vertrok eind 1950.
Het laatste half jaar zat Jack in Indië in een
doorgangskamp in Djakarta, Tandjoeng-Oost,
dat een eind buiten het laatste doorgangs
kamp Makassar lag. Daar zaten Inheemse
KNIL-militairen. Zij kregen de mogelijkheid om
óf de overgang naar de TNI, het Republikein
se leger, te maken, óf ontslag te nemen van
militaire dienst bij het KNIL. 'Alles bij elkaar
waren dat een paar duizend man. Als ze uit
dienst gingen, kregen ze een bonus van onge
veer vijftienhonderd gulden. Zij werden dan
gekleed, hun militaire kleding ging uit. In Dja
karta kwamen ze in zo'n grote chaos terecht.
Vaak gebeurde het dat ze binnen de kortst
mogelijke tijd hun geld kwijt waren. Er liep
overal gespuis rond en iedereen wist: die heeft
veel geld. De anderen die overgingen naar de
TNI, werden bij ons in een doorgangskamp
opnieuw gekleed en uitgerust in een piekfijn
uniform van de TNI met een embleem van de
TRIS, de Verenigde Republiek Indonesië. Zij
werden vrijwel direct ingezet om hun vroegere
kameraden te bestrijden, oud KNIL-militairen.
Het was toen snel gebeurd met de vrede.
In dat kamp zaten wij vier tot zes maanden.
Daar heb ik jongens die weg moesten zien
janken. In dat kamp zat niet één officier van
ons. Mannen moesten weggewerkt worden.
Dat is eigenlijk het rotste gedeelte van de hele
geschiedenis geweest.'
Even terug naar de capitulatie van Japan.
Daarna begon het geweld. Jack was 19 jaar
toen er een nieuw bataljon werd opgericht.
'Daar kwamen wij op af, jongelui die uit de
kampen kwamen. Wat moest je anders? Dat
was geen leuke tijd. Maar als jonge jongen wel
spannend. Wij wogen maar 40 kilo toen de
oorlog was afgelopen. Ons dagrantsoen was
300 gram voedsel geweest. Mensen vielen om,
verzwakt, ziek. Per dag ging er zes of zeven
man de poort uit. Wij herstelden vrij snel. Dus
toen de rotzooi echt kwam na de capitulatie,
denk ik dat wij bijna een vergrote weerstand
hadden opgebouwd. Toen de Bersiap begon
was een groot gedeelte van ons toch wel
geprepareerd.' Jack vertelt over de pemoeda's
die huis hielden in Bandoeng. Hij hoorde van
jongens die bij een vrijwillig corvee zaten ver
schrikkelijk verhalen. 'Mijn makkers en ik zagen
de baars met ingepakte resten van lijken
voorbij komen, vaak hele Indische families. Dat
heeft bij ons, ik wil niet zeggen een pantser
ontwikkeld, maar wel een soort van weerbaar
heid. Het interesseert niet wat er komt: wij
blijven hier.'
'Toen die hele ellende van die genocide
geluwd was - want dat was de Bersiap - toen
pas begon de grote film van de naoorlogse
periode. Wat wij hebben meegemaakt weet
bijna geen mens. De enige die daar wat over
vertelden waren Mary van Delden, Pia van der
Molen en Adriaan van Dis en nog een paar.
Ken jij een willekeurige Nederlander die weet
wat er gebeurd is? Het is voltooid verleden
tijd. Al die buitenkampers die zijn vermoord.
Daar praat geen mens meer over. Maar dat
blijft wel hangen.'
22 MOESSON
Moesson juni/juli 2016 (nieuw).indd 22
31-05-16 15:07