ATJEH, 22 SEPTEMBER 1904. Onder een helder maanlicht verschuilen twee Atjehers, rond zeven uur in de avond, zich ach ter een dijk bij de sociëteit ofwel de Atjeh-Club in Koetaradja. Gewapend met een klewang en rentjong kiezen zij ervoor om sjahid (martelaar van het geloof) te worden. Want na het doden van een belangrijke militair van het Oost-In disch Leger zijn ze ten dode opgeschreven. Misschien lukt het hen wel om de militair commandant Grevers of zelfs generaal Van der Wijck, die zich beiden in de sociëteit bevinden, te doden. Op dat moment komen 2e luitenant en kwartiermeester J.D. Van Mourik en 1e luitenant A.C. Groeneveld vanuit het hotel aan lopen. Van Mourik is pas 2 maanden in Atjeh en loopt net als Groeneveld ongewapend door het veilig geachte Koetaradja. Na de overgave van panglima Polèm en sultan Mohammed Daoed, een jaar eerder, was de grote strijd in Atjeh gestreden en beperkte de meeste gevechten zich tot de binnenlanden van Atjeh. Alleen deze avond niet. De Atjehers bedenken zich geen moment en vallen de twee jonge officieren aan. Groeneveld vlucht richting de sociëteit. Van Mourik krijgt meteen meerdere steken in zijn borst en probeert strompelend nog te vluchten. Hij valt gewond neer en krijgt nog een aantal klewanghouwen op zijn hoofd. Bloedend kruipt hij richting Toko Nass, maar daar heeft men alles snel op slot gedraaid bij het zien van de aanval. Van Mourik bezwijkt onder zijn verwondingen en de mensen op het plein vluchten in paniek weg. Een hotelei genaar ziet het voorval gebeuren en valt de Atjehers aan om Groeneveld te beschermen, waarbij hij gewond raakt. Nu er meer men sen Groeneveld te hulp schieten, vluchten de twee Atjehers weg richting station, onderweg doden zij nog een Chinees die nietsvermoe dend voorbij loopt. Aangekomen op het station vallen zij vervolgens de perronchef aan en officier van gezondheid Van Drosten en zijn vrouw. Soldaat De Graef raakt gewond wanneer hij mevrouw Van Drosten probeert te beschermen. Ten slotte rennen ze naar de plek waar het allemaal is begonnen, achter de dijk bij de sociëteit. Korporaals Blok en Köble die poolshoogte komen nemen, worden direct aangevallen. Blok en Köble verweren zich met hun korte kapmes, maar na een steek van een rentjong is het gevecht voor Blok snel voorbij. Een inmiddels gealarmeerde patrouille volgt simpelweg de doden en gewonden op straat om de daders te vinden. Nadat de Atjehers de gewapende patrouille op hen af zien komen, werpen zij zich op de aanstormende militai ren. Een van de Atjehers krijgt een schot in de borst en blijft gewond op de grond liggen, de ander wordt opgevangen door een aantal bajonetten. Luitenant W.A. van Oorschot, die ook op het tumult is afgekomen, maakt het karwei af door de twee Atjehers door het hoofd te schieten met een revolver, die hij zich snel heeft toegeëigend in een van de toko's. Een kleine week na deze amok, rondt de Nederlandse autoriteit in Atjeh het onderzoek af. Nja Dawot, uit Daja, wordt gezien als de leider van de tweemansactie. Hij droeg een valse pas bij zich om ongestoord in Koetaradja te verblijven. Nja Dawot had zich korte tijd onderworpen aan het Nederlands gezag en zelfs aan de kant van zijn huidige vijand ge vochten. In deze periode had hij waarschijnlijk veel vrienden verloren. Ten slotte keerde hij de 'compagnie' de rug toe om vervolgens samen met zijn compagnon, Nja Oesin uit Lam Ba- deuë, in de leer te gaan bij teungkoe Lambira. Lambira was een persoon van aanzien binnen de Atjehse gemeenschap met een bestuurlijke, maar vooral met een religieuze macht. In het onderzoek betreurt men het aantal slacht offers, maar 'behoeft men er geen politieke betekenis aan te hechten en moet het als een op zichzelf staand feit worden beschouwd'. Dit wordt tevens aan de pers medegedeeld. Maar de aanval in 1904 was een van de eerste van een zeer lange reeks gewelddadige inci denten die de geschiedenis in zou gaan als 'de Atjehmoorden'. Een latere en bekende Atjeh- moord was een aanval op kapitein Schmid van het Korps Marechaussee in 1933 op zijn post Lho Soekoen. Hij werd door rentjong-steken om het leven gebracht. De kranten noemden het een typische Atjehmoord. Maar wat is een typische Atjehmoord? Deze moorden waren op zichzelf staande ac ties, vaak door enkelingen uitgevoerd. Echter de oorzaak lag in een gemeenschappelijk pro bleem en de acties hadden vooral een religieus motief. Voor de Atjehers was de oorlog tegen Nederland een heilige oorlog ofwel perang sabil, waarin strijden tot in de dood tot het allerheiligste behoorde. De Atjehoorlog had in 40 jaar honderdduizend slachtoffers gemaakt, geen enkele familie bleef ongeroerd in deze strijd en de haat tegen het Nederlands gezag was groot. De Atjehers die zich onderwierpen, werden geregistreerd en moesten passen dragen om zich te kunnen legitimeren. Zonder pas was het bijna onmogelijk voor Atjehers om zich in de Nederlands gecreëerde maatschap pij te vestigen. Atjehers die zich niet hadden onderworpen, leefden veelal een zwervend bestaan in de oerwouden van de binnenlan den op Noord-Sumatra. Opgejaagd, uitgeput en uitgedund door marechaussee-patrouilles restten de overgebleven Atjehers maar weinig perspectief voor een betere toekomst. Vaak sloten zij zich aan bij een verzetsgroep of besloten zij om sjahid te worden. Om tot een verzetsgroep toegelaten te worden, moesten zij zich eerst bewijzen door het stelen van geweren of het doden van een militair, bij voorkeur een officier. Daarnaast werden de aanvallen toegeschreven aan een geestelijke stoornis van de aanval lers - levensmoeheid, volgens dr. F.H. van Loon. Zware depressie, zouden we nu zeggen. Krankzinnigheid en de Atjehmoorden hadden volgens hem verband met elkaar en waren het gevolg van de zware oorlogsomstandigheden van tenminste twee generaties lang. Bang voor geweldsaanvallen van deze krankzinni gen, werden ze door hun familie of dorp dag en nacht vastgebonden en opgesloten. Soms wel tien jaar lang. De situatie was zo ernstig dat zelfs een oeléëbalang, een dorpshoofd, het Nederlandse gouvernement om hulp vroeg. Onder leiding van gouverneur Van Sluys wer den er in de beginjaren '20 plannen gemaakt om deze krankzinnigen zoveel mogelijk uit de Atjehse samenleving te verwijderen. Velen werden in gevangenissen ondergebracht. In 40 MOESSON Moesson #2 augustus.indd 40 20-07-16 17:18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2016 | | pagina 40