puber wel eens een streek uithaalde. 'Het is natuurlijk zo', zegt hij, 'dat die jonge voet ballers niet vaak de gelegenheid hadden om erop uit te gaan, maar daar moest hij bij mij niet mee aankomen. Dan praatte ik op hem in, dat hij aan zijn carrière en aan voetbal moest denken. Maar het is een goeie jongen, hoor. Zelf was ik wel anders. Wij woonden in Djakarta - dan ging ik uit, en als ik thuiskwam liep mijn vader voor de deur heen en weer op de stoep: "Waar ben je geweest? Wat heb je uitgespookt?" Maar ik zei: "Vader, ik kan toch niet bij u thuis blijven? Mijn vrienden, zij zitten daar en hebben plezier." Het was een gezellige tijd. Je kon altijd wel dansen, en de meisjes, die wilden wel, want bijna alle jongens waren weg, natuurlijk. Ja, je moest toch wel een beetje lol maken, niet?' Nu heeft Johnny het voetballen niet van een vreemde. Heitinga senior was zelf ook sportief. 'Ja', zegt hij, 'je was in het leger en je moest er sporten. Je kon er zwemmen, er was een tennisclub. Maar ik had plezier in voetballen, en kon het ook wel.' Heitinga senior werd keeper in het trotse elftal van het Koninklijk Nederlandse Indonesische Leger, het KNIL. Het was verbindend, en cultuuroverstijgend bovendien. 'We speelden een toernooi, we hadden ook wat Hollandse jongens erin, en toen we dat toernooi wonnen zei de sergeant: "Nou jullie hebben gewonnen, komen jullie allemaal naar mijn huis, dan gaan we nasi goreng maken!" Het was een leuke tijd en ik hield wel van een beetje reuring. Kreeg ik weer licht arrest, mocht je er niet uit. Waarom? Ik weet het niet meer. Een keer kreeg ik een week streng. Om niets, hoor. Moest je de cel in, terwijl je makkers de stad in gingen. Kwamen ze na afloop onder mijn raam in geuren en kleuren vertellen hoe lekker dit was, en dat, alles wat ze gegeten hadden! Dat zijn dan je vrienden...' 'Die tijd was zo anders. Na mijn diensttijd vroegen ze of ik wilde bijtekenen. Ach, ik wilde wel blijven, op voorwaarde dat ik in een stad zou worden gelegerd. Maar toen het puntje bij paaltje kwam, wilden ze me naar Palembang op Sumatra sturen. "Dat was niet de afspraak", zei ik, maar ze wilden het niet veranderen. Nou, en toen ben ik eruit gegaan. Na de oorlog waren we blij dat we bevrijd waren, maar onze vreugde bleek van korte duur. Indonesia wierp het Nederlandse juk af en verklaarde zich onafhankelijk. Al gauw werden wij, Indische Nederlanders, vastgezet in de kampwijk in Batavia. Later bleef ik werken voor Nederlandse be drijven. Tot op een dag de zaak werd over genomen door het leger en er een luitenant de baas werd. Ik mocht er wel blijven werken, maar dan moest ik Indonesiër worden, iets wat ik niet wilde - want veel van mijn familie zat al in Nederland. Dus moest ik vertrekken. Wij zijn in 1958 met de laatste 35 duizend Indische Nederlanders uit Indonesië naar Nederland gerepatrieerd, als afsluiting van de dekoloni satie die al kort na de Tweede Wereldoorlog op gang was gekomen. In Ommen kwamen we terecht in een pension. Ik kreeg het aanbod om me om te scholen en men vroeg mij wat ik graag wilde worden. Ik zei: elektricien - maar dat kon daar niet. En zo ben ik naar Scheve- ningen gegaan, waar ik op een fabriek kwam SEPTEMBER I 47 Moesson #3 seotember.indd 47 24-08-16 1324

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2016 | | pagina 47