INTERVIEW
Veel van de herinneringen waarover hij schrijft zijn pijnlijk
en intens verdrietig. Hartverscheurend is het verhaal over
hoe hij onderweg op de boot naar Nederland, samen met
zijn broer en zusje in de steek wordt gelaten. Omdat hun
moeder doodziek in de ziekenboeg van de Oranje ligt,
moeten hij, zijn broer en zijn zusje alleen in Ataka van
boord om hun winterkleding te passen. 'Tweedehands kle
ding voor berooide repatrianten. Ontheemden.' Bezorgd
dat haar kinderen door Arabieren ontvoerd zullen worden
en als kindslaven verkocht, laat zijn moeder een verpleeg
ster beloven op hen te letten. Maar als iedereen in Ataka
van boord gaat, laat de verpleegster de kinderen aan hun
lot over voor een Engelse soldaat. 'We werden vergeten
overgeslagen in de steek gelaten en verraden!' schrijft hij.
'Zó voelde dat. Verraden.' Een bewaker bij de loopplank
ziet wat er gaande is, maar doet niets. Het hulpeloze
gezicht van de man staat hem decennia later nog altijd
scherp voor de geest. Willi, Jantje en kleine Ria durven
in Ataka niet van boord te gaan en komen zonder warme
winterkleding in het ijzigkoude Holland aan.
In zijn boek vertelt hij het nog droeviger, nog beeldender
en nog onderhoudender om vilein aan het adres van de
verpleegster toe te voegen: 'Fiet, dan wens ik je met te
rugwerkende kracht een rotleven toe en veel verdriet om
jouw eventuele kinderen, later.'
Hij weet het, zegt hij. 'Het is niet goed om zulke wraakge
voelens te koesteren. Te erg. Maar toch doe ik het.' Hier
spreekt de Willem Nijholt zoals tijdens de Indië-herden-
king op 15 augustus in 2007 bij het Indisch Monument
in Den Haag. Getergd. Zijn ogen spuwden vuur en zijn
stem geselde zijn gehoor toen hij vertelde waarom hij
Japan nooit zal vergeven. Ook nu hij 82 is, staat hij nog
altijd vierkant achter zijn woorden van toen: 'Ik ga geen
volk vergeven dat mijn moeder in elkaar heeft geramd.
Buigen voor de jap. Knulletjes van net twintig waren het.
Mijn moeder heeft na het jappenkamp veertien jaar lang
in de verrotting geleefd. Altijd mankeerde er iets, altijd
bloedden haar benen, altijd spatten er aders kapot. Ze is
maar 54 geworden. Wat vergeven? Zij hebben ons nooit
om vergeving gevraagd. Je gaat toch niet vergeven als
niemand om vergeving heeft gevraagd?'
Daar, bij het Indisch Monument, liet hij zijn gehoor voelen
hoe het geweest moest zijn om onder de Japanse bezet
ting te hebben geleden. Zoals de film Unbroken ook de
vernedering voelbaar maakte door de onmenselijke gru
welijkheden waaraan de Japanners zich schuldig maakten
onverholen in beeld te brengen. 'Die film zou ik graag
gezien willen hebben', zegt hij. 'Maar ik durf niet.' Toen hij
Merry Christmas, Mr. Lawrence zag met David Bowie in de
hoofdrol, ergerde hij zich kapot. 'Veel te geromantiseerd.'
Eenmaal in Holland trokken ze in bij zijn Duitse oma die in
Millingen bij Nijmegen woonde. Anna Katharina Zimmermann
uit Kleve. Opoe noemt hij haar. Een ondernemende vrouw.
Twee keer getrouwd, twee keer weduwe geworden. Moeder
van zes kinderen. Een prachtmens. Opoe woonde bij de non
nen in een klooster, waar hij de eerste jaren van zijn nieuwe
leven in Nederland zou doorbrengen. In Millingen waren de
zwervertjes uit Indië al snel een bezienswaardigheid. 'Jullie
komen uit Indië, waarom zijn jullie dan niet zwart?'
In Moesson vertelde hij vijf jaar geleden al over de verwarring
of hij nu wel of geen Indische jongen is. Dat komt door Wies
van Maarseveen. Die zei tegen hem: 'Willem, je bent gewoon
een Indische jongen. Punt.' En daar is hij in meegegaan,
omdat hij zo graag petjoh praat. Al sputterde hij nog wel
een beetje tegen: 'Wies, mijn moeder komt uit Gelderland,
mijn vader uit Overijssel.' Dat zijn vader op een Indo leek,
komt waarschijnlijk omdat er tijdens de Tachtigjarige Oorlog
in Overijssel veel Spanjaarden zaten, die over plaatselijke
bevolking uitwaaierden.
'Ik ben in Indië geboren. Dat is het enige. Dus ik ben een
totok. Als totoks lang in Indië wonen gaan ze er Indisch uit
zien en zo klinken. Dat gaat aan je hangen, dat kruipt in je.'
Elf jaar was hij nog maar toen hij naar Nederland kwam. Maar
altijd weer komt hij uit bij zijn jeugd in Indië. Als hij vertelt
over zijn schooltijd in Nijmegen. Als hij schrijft over zijn
eerste ervaringen op het gebied van de liefde. Zelfs als het
gaat over zijn carrière aan het Nederlandse toneel. Daarover
kan hij nog wel een boek schrijven en dat gaat hij binnenkort
waarschijnlijk ook doen, nu hij daartoe steeds vaker door
anderen wordt aangespoord.
Hij was al in de twintig toen hij op de toneelschool kwam
en hij uit de kast durfde te komen. Dat hij op mannen viel,
wist hij al veel langer. 'Ik kon wel door de grond zakken als
mijn familie grapjes over flikkers maakte. Vreselijk. Van die
verschrikkelijke moppen, waar iedereen aan tafel om gierde,
terwijl ik dacht: O, god, zo ben ik ook.'
Toen hij het zijn moeder vertelde, zei die alleen maar: 'Och
kind, dat doen Arabieren toch alleen?' Verder werd er niet
meer over gesproken. 'Een keer heeft ze tegen me gezegd:
"Weet je, je bent nu eenmaal mijn kind en nu blijf je ook mijn
kind."'
Nooit heeft ze hem op het toneel zien spelen. Nooit heeft
ze kunnen zien dat het toch goed met hem is gekomen.
Ondanks alle momenten van eenzaamheid, raakte hij niet
verdwaald in het doolhof van zijn gedachten, onzekerheid en
angst. Een ongeduldig verlangen is daar het onomstotelijke
bewijs van. Onweerstaanbaar ontroerend.
16 MOESSON
Moesson #5 november.indd 16
26-10-16 13:00