EEN VOOR SPELLING WAS UITGEKOMEN. Ik zat ernaast. En al maakte ik er grapjes over, ik voelde me verre van gelukkig. Na alle heerlijke dromen van het eerste vrije kerstfeest thuis in de vrije wereld, was dit niet zo'n beste realiteit. In gevangenissen staan broeders van één samenleving als rechter over elkaar. Hier is het einde van zulke dromen als liefde, vriend schap, genade; hier is straf. De gevangenis is de tuin van Kain en Abel. En nochtans is de gevangenis de broeder van het Recht. De gevangenis was stampvol. Letterlijk stampvol. Extremisten. Na de Japanners waren opeens de Indonesiërs aartsvijanden gewor den. Daar was natuurlijk geen enkele gevan genis op berekend. In elke cel zaten niet zes gestraften maar soms wel dertig. Onmenselijk! Zo waren ook onze gevangenissen voor Duit sers, NSB-ers en Japanners bij het uitbreken van de oorlog. Zo zat de Singaporese gevangenis Changi vol met Europeanen. Zo zaten de Kenpetai-gevan- genissen vol met Europeanen en Indonesiërs. Zo zaten de Indonesische gevangenissen vol met Europeanen en Indonesiërs. Zo zaten de Indonesische gevangenissen achter de demarcatielijnen vol met onze broeders. Zo zaten Dachau, Bergen-Belsen en Buchenwald stampvol. De beschaving gaat voort met klei ne schokken, peristaltische bewegingen van de spijsvertering der maatschappelijke cultuur (mooi gezegd, wat?) en bekommeren zich weinig om 'feesten der liefde' als Kerstmissen. 'Fiat justitia et pereat mundus': het recht neme zijn beloop, al vergaat de wereld. Mijn militaire laarzen wandelden over de grote rode plavuizen met een fatale echo in de dikke stenen muren, de getraliede hokken, de naakte gangen, als ik mijn rondje deed. Mijn oren namen alle geluiden op met een scherpte die voor mijn hele leven diepe groeven maakte in mijn herinnering. Ik hoorde alles, behalve de stem der mensen. 24 MOESSON Want deze mensen hadden Europese vrouwen en kinderen vermoord. Dus was het logisch dat wij hun broeders straften. En wij hadden hun vrouwen en kinderen vermoord, dus was het logisch dat men elders onze broeders strafte. Er bestaat geen onverbiddelijker en genadelozer logica dan de gevangenis. Op een onverklaarbare wijze verlamde deze logica me en leidde mijn handelingen in een gedrag dat mijn geest vreemd was. Ik was niet opstandig tegen mijn inpassing in het cipierschap. Ik maakte mij niet schuldig aan excessen, maar mijn hart klaagde voortdurend mijn verstand aan. Maar nooit sterk genoeg om mijn gedrag te doorbreken. Ik was een goed militair, een betrouwbaar cipier en een goed vaderlander. Het recht was in mijn handen. Fiat justitia... Soms begon in de een of andere cel een licht geneurie, dat door andere celgenoten werd overgenomen en langzamerhand sterker en sterker werd. Onze wachtcommandant spitste de oren. 'Ze zitten zich weer op te jutten!' zei hij. 'Ze worden steeds fanatieker. Voordat je er erg in hebt, heb je een gevangenisoproer waar je van om dondert!' Hij had gelijk. Hij moest het recht handhaven. Hij stapte naar buiten op het gevangenisplein en brulde: 'Diam!!!' Het gezang brak abrupt af. 'Dilarang keras njanji lagi!'* Opeens kwam een stem uit een verre cel: 'Maaf Toean, Kita berdoa!'** En de wachtcommandant, woedend: 'Dilarang keras berdoa lagi! Kalau moelai lagi, kita tembak! Mengerti!?!'*** Er werd niet meer gebeden. Met Kerstmis bidden alleen goede christenen. Ja toch? Sputterend en vloekend verdween onze commandant weer in de wachtkamer. Ergens, voelde ik, haatte hij zichzelf en de hele wereld. Maar fiat justitia. Als het mijn beurt was, maakte ik mijn rondje door de gangen. Soms stilstaand om in cellen te kijken. Waarom? Ze waren solide afgesloten, er kon geen uitbraak mogelijk zijn. Een soort sadisme voor menselijk lijden? Op zoek naar iets of iemand? Plotseling kwam een gezicht voor de tralies. 'Mijnheer! Bent u het meneer?! Ja u bent het!' In uitstekend Nederlands. 'Herkent u mij meneer? Ik ben Sajoeti. Sajoeti!' Opeens herinnerde ik mij hem, al waren wij allebei tien jaren ouder geworden. Hij was één van mijn beste leerlingen op de H.I.S. 'U gaf mij soms een 12 voor rekenen, mijnheer! Weet u nog?' Ja, die jongen was werkelijk ongelooflijk pienter. Bij elk proefwerk met 5 sommen (voor elke goede som 2 punten; hoogste cijfer dus 10) was hij altijd het vlugst klaar. En wou nog meer. Dus gaf ik hem soms een som achter uit het boekje erbij met de uitdaging als je die ook oplost, krijg je een 12. En hij dééd het! En ik gaf hem een 12 (ik deugde niet als onderwijzer!). 'Sajoeti!' Ik gaf hem een hand. 'Ik ben geen moordenaar, mijnheer. Ik ben alleen maar nationalist!' 'Ik ben geen soldaat Sajoeti. En toch ben ik soldaat!' 'Laat mij eruit mijnheer, ik ga hier dood!' 'Ik ben maar soldaat Sajoeti.' Ik wandelde weer verder. Zie niet om. Zie niet om. Fiat justitia. In die gevangenis was ook een jonge vrouw of meisje. Naar schatting 18 jaar oud. Ze was waanzinnig. Ze liep altijd naakt rond. We hadden allemaal een soort meelij met haar en lieten haar soms los. Uit de cel. Gek dat hier geen spoortje onzedelijk belangstelling bestond. Ook de grofsten onder ons vermeden het naar haar te kijken. Ze was zo volmaakt fysiek argeloos. Ik heb haar nooit één geluid horen maken. Geen klacht. Geen snik. Wie of wat had haar zo vernield? Op de grote donkere binnenplaats zag je haar schim soms opeens dwalen als een vaag lichteffect tussen de scha duwen, als een spook. Waarom zeg je niks? Ik doe je geen kwaad. Haar ogen zagen me niet. Haar gezichtsveld hield een handbreedte voor mijn ogen op. Life is but a walking shadow - a tale told by an idiot - full of sound and fury - signifying nothing... Het krankzinnigengesticht Grogol was verwoest. Daarom zat ze maar hier. Wie waren haar ou ders? Wat was haar wereld? Ik rolde een shagje en wandelde verder: doeng-doeng-doeng. In de vooravond kwam een carrier aangereden. Er stapten een Engelse officier en een paar Moesson #6 december.indd 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2016 | | pagina 24