'Wij zijn Indo's. Wij houden van blonde vrouwen' Blonde vrouwen Indische jongeren komen bijeen op vaste plekken in Den Haag, zoals in de Embersclub aan de Koningin Emma- kade en het AVA-gebouw in de Elandstraat. Maar een beruchte Indische bende zal haar naam ontlenen aan de gesloten cafetaria in de Goudenregenstraat: de Plu. Het past helemaal in de tijd, niets menselijks is Indo's vreemd. De naoorlogse jeugd roert zich overal in de wereld. In Nederland worden ze in het algemeen aange duid als nozems, in Duitsland heten zij Halbstarken, in Frankrijk Blousons Noirs, in Engeland zijn er Teddyboys die met Mods op de vuist gaan. Ook in de VS is het hom meles, blijkt uit de film West Side Story die in 1961 in de bioscopen draait. Loet Muis (Malang, 1944), voormalig leider van de Plu, bevestigt het beeld: 'Wij zijn Indo's. Wij houden van blonde vrouwen. En er zaten leuke vrouwen bij de andere partij, de Kikkers. Indo's waren natuurlijk in trek bij die blonde meiden, zo simpel is dat. Indo's waren nieuw, interessant.' John van Prehn (Semarang, 1948) meldde zich in 1960 als twaalfjarige bij de Plu. Hij reageert fel op zijn vriend: 'Komt hij weer met dat bullshitverhaal. Wij mochten de Kikkers gewoon niet. Niet omdat het Hollanders waren. Wij vonden dat zij er beetje lullig uitzagen.' De Kikkers waren jongens die het haar lieten hangen en op hun Puch-brommer het liefst een parka droe gen. Terwijl Indo's er gesoigneerd uit zagen wanneer zij gingen stappen: met een vetkuif, nette pakken en smalle stropdassen. Ze werden door de tegenstrevers ook wel uitgemaakt voor 'bullen'. Van Prehn vervolgt: 'Wij noemden ze kweetjes [van het woord kwee voor koek-red]. Hadden ze een "voddenbal" in de Rotonde in de Houtrusthallen, stonden wij ze op te wachten. Maar daarvoor vochten we al tegen andere groepen. Tegen de Magneet bijvoorbeeld, uit de Magneetstraat. En tegen de Gele Slang. Dat waren Hollanders uit de buurt van de Gouverneurlaan.' 28 MOESSON Sambal bij Beide mannen houden vol dat de animositeit tussen hen en blanke Haagse jongens niets met huidskleur had te maken. Muis: 'Bij mij gaat het er gewoon om dat wanneer ie mand mij of mijn vrienden slecht behandelt, ik daarte gen in verweer kom. Ik was nooit bang. Ik heb een leven gehad, als kind zijnde. Als ik vertel hoe we opgroeiden in de Egelantierstraat, kun je wel janken. Ik ben voor geen duivel bang meer. Ik was negen jaar toen ik in 1952 met mijn één jaar oudere broer op het vliegtuig werd gezet. Mijn moeder heb ik niet gekend. Wij kwamen terecht bij het grote gezin van mijn stiefmoeder. Mijn vader was een marineman, hardhandig. Als we straf kregen, sloeg hij meestal met de riem, met de gespkant. Hij was een mili tair, hè? We kwamen in de zomer en liepen in winterkle- ding, voor ons was het koud. Ik droeg een veel te grote broek van mijn stiefbroer die in het leger zat, van die prikkende wol, aansjorren met een riem. En we liepen op kaplaarzen. Kun je nagaan hoe we ons voelden. Buiten bleven we met zijn tweetjes maar tegen de muur staan, we werden uitgelachen. Kwamen we huilend binnen. Wat denk je dat mijn vader dan zei? Pak de pot sambal. Smeer je vingers ermee in. En je gaat naar buiten. En zodra ze bij je zijn, smeer je dat in hun ogen. Fijn hè? Op de Aeneas Mackayschool, in de Acaciastraat, heb ik slechts twee keer hoeven vechten. Daarna durfden ze niks meer. Ik ben nergens meer bang voor. Hoe groot ze ook zijn, hoe vervelend ook. Je moet me nooit uitdagen, want ik ga er altijd in.' Loet Muis vertelt dat hij zich bij de Plu aansloot, toen In do-jongeren nog bijeenkwamen in cafetaria De Gouden Parapluie, voordat die werd gesloten. Dat moet dus in of voor 1958 zijn geweest. Maar als officieel oprichtingsjaar van de Plu geldt 1960. Indische jongens uit de buurt vonden elkaar bij de familie Coert in dezelfde Gouden regenstraat, het middelpunt van hun territorium, dat ongeveer het gebied besloeg tussen Laan van Meerder- voort, Fahrenheitstraat, Bosjes van Pex en Bosjes van Poot. Toen de gezellige huiskamer van de Coerts het groeiend aantal jongeren niet meer kon herbergen, werd uitgeweken naar de voormalige cafetaria, inmiddels een patattent en automatiek. Met nog steeds dezelfde eigenaar, meneer Kalisvaart, die zo aardig en slim was om sambal te serveren bij zijn frieten. 'Lekker', zegt Loet Muis, 'en dan door de mayonaise roeren.' Moesson #11 mei 2017.indd 28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2017 | | pagina 28