'WE KREGEN ALLEEN RIJST, SUIKER EN ZOUT, MAAR GEEN VLEES. IK SCHOOT ER BOSDUIVEN EN REIGERS MEE. ALS JE HONGER HEBT, EET JE ALLES!' HET JAAR 1945 Als ik vraag hoe het kan dat één van de fi guurtjes een geweer heeft, moet Henk lachen. 'Dat ben ik. Het klinkt misschien vreemd, maar ik had mijn windbuks het kamp in weten te smokkelen. In onderdelen verstopt in een stalen trunk koffer. Het was een Webley-buks, 4.5 mm, dus tamelijk onschuldig. We hebben er veel plezier van gehad, want we kregen alleen rijst, suiker en zout, maar geen vlees. Ik schoot er bosduiven en reigers mee. Als je honger hebt, eet je alles! Op zeker moment moest ik dat geweer inleveren, maar ben toen met onze kampleider Ed. Lucardie gaan plei ten bij de Japanse commandant Ema-San, of ik mijn windbuks terug kon krijgen, onder het voorwendsel dat een katapult gevaarlijker was. Ema-San heeft toen - misschien met het oog op het oorlogsverloop begin '45 - besloten dat ik de buks mocht houden.' Henk Bochardt werd geboren op Oost-Java, maar door de baan van zijn vader - die opzich ter was bij Verkeer- en Waterstaat - verhuisde hij regelmatig. In 1940 vestigde het gezin Bochardt zich in Bandoeng. Henk zat in die tijd op een internaat in Malang, maar voegde zich na zijn eindexamen bij zijn ouders. Omdat zijn vader bij de Landstorm had gediend, verdween die na de Japanse inval spoedig in krijgsgevangenschap. Hij kwam onder meer terecht in kamp Fukuoka 14B in Nagasaki waar hij in de scheepswerven dwangarbeid verricht te, en in kamp Fukuoka 17B ten zuiden van Fukuoka waar hij te werk werd gesteld in de kolenmijnen. Hij zou de inslag van de atoom bom in het nabij gelegen Nagasaki meemaken. Een paar dagen later maakte hij een wandeling door de totaal verwoeste stad en zag daar met eigen ogen de verschrikkingen. De moeder van Henk en zijn broer en twee zusters werden geïnterneerd in jappenkamp Tjihapit in Bandoeng. Henk werd gewaar schuwd niet mee te gaan omdat hij gezien zijn leeftijd in een mannenkamp terecht kon komen. Hij trok daarom in bij het echtpaar Lucardie in Bandoeng. Dit echtpaar bleef buiten het kamp omdat ze te oud, boven de 50, waren. Wel moest Henk dwangarbeid ver richten in een fabriek, waar reservetanks voor vliegtuigen en bajonetten werden gemaakt. Toen in de loop van 1944 de Amerikanen steeds dichterbij kwamen, werd iedereen die een bedreiging vormde alsnog geïnterneerd door de Japanners. 'Op 18 januari 1945 werden we vanuit Ban doeng met vrachtwagens naar Montaja gebracht. Het was geen stereotype kamp, er was geen prikkeldraad en eigenlijk was er ook nauwelijks sprake van bewaking. Het was meer een onzichtbaar kordon, want als je wegliep werd je opgespoord. Twee wegge lopen medegevangenen werden na twintig kilometer ingerekend, verder kwam je niet. Zij werden teruggebracht naar het kamp, maar diegenen die Bandoeng wel bereikten, gingen de gevangenis in. Montaja had meer iets weg van een nederzetting: twee barakken waar voorheen thee werd gedroogd, en een paar villaatjes waar vrouwen en kinderen waren geïnterneerd. We moesten de heuvels en de sawa's bewerken: alle theeplanten moesten eruit, daarvoor in de plaats kwamen mais en cassave. Daarnaast wilden de Japanners meer veeteelt.' Al bladerend naar een cartooneske tekening van een losgeslagen koe vertelt Henk over het veetransport: 'We kregen opdracht melkkoeien te gaan halen in Lembang, ten noorden van Bandoeng. Dat was honderd kilometer te voet, we zijn dagenlang onderweg geweest. 's Nachts sliepen we in kampongs waarvan de dorpshoofden, de kepala kampung, op de hoogte waren van onze komst. Op zeker moment kruisten we een kudde schapen waar op er paniek uitbrak onder de koeien. Ik werd toen tientallen meters meegesleurd door deze losgeslagen koe!' Na aankomst in Montaja werd het vee verdeeld over de stallen. De meeste koeien gingen naar Tjitjalobak, maar daar was geen watervoorziening. Daarom moest er een waterleiding worden aangelegd vanuit de bergen, met behulp van bamboe dat als buis fungeerde. 'We moesten greppels graven en bij wijze van brug tien meter hoge schragen in elkaar zetten om het water in de stallen te krijgen.' Naast het schetsboek heeft Henk ook nog een ingebonden handgeschreven tekstboek met populaire countryliedjes. 'Daar dank ik mijn bijnaam Tex aan, want ik zong die liedjes bij het kampvuur. "Remember the Alamo, all of Texas will know", "I am the last of the Texas Rangers", "There is a yellow rose in Texas", en ga zo maar door. Ik had er zelfs een passende hoed bij, een Australische legerhoed. Die had ik gevonden tussen de spullen die de terug trekkende Anzac-troepen in 1942 in Bandoeng hadden achtergelaten. Eigenlijk zat aan één kant de flap omhoog met een badge, maar die had ik eruit gehaald zodat de flap los hing, net als een country westernhoed. Een andere gevangene, Einholz, werd Bing genoemd om dat hij de liedjes van Bing Crosby uit zijn hoofd kende. Zo hielden we de moed erin. Ons motto was gotong rojong, wat zoveel betekent als gezamenlijk dragen, oftewel: niet ouwehoeren.' 'In augustus 1945 bereikte het nieuws van de Japanse capitulatie Montaja. We werden opgehaald door een transport vrachtwagens onder leiding van Frans Muller, toevallig een schoonzoon van de familie Lucardie bij wie ik enige tijd in huis was geweest. In Bandoeng AUGUSTUS41 Moesson #2 augustus 2018.indd 41 25-07-18 15:20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2018 | | pagina 41