'WELKE WEG MOET
IK NEMEN? TOEN
WERD IK NAAR
RECHTS GEDUWD.
METEEN OM DE
HOEK: EEN HELE
GROTE VAKSCHOOL
VOOR MEISJES'
Toen overleed uw vader plotseling.
U begon voor uzelf?
te geven. Maar ik wil niks van haar weten. Ik
zei: ik ben alleen, ik heb geen zus. Jawel, zegt
mijn moeder. Waarom zie ik haar dan nooit in
huis? Mijn zus heeft een celluloid pop voor mij
gekocht. In een wagentje, compleet met klam
boe. Om mij nieuwsgierig te maken doet mijn
moeder haar sarong ervoor. Je moet kijken, je
hebt dat van je zus gekregen. Maar ik wil niet.
Ik ben niet nieuwsgierig.'
U woonde in Tjipanas. Ging u daar ook naar
school?
'Dat is een gehucht. Omringd door bergen.
Als ik naar school ga is dat zes kilometer naar
de hoofdstad Garoet. Ik ga met de dokar naar
school. De weg is steil: 25 procent. Mijn vader
zegt: het is gevaarlijk voor dat kind. Als het
regent en dat paard glijdt uit, krijgt ze onge
lukken. Toen heeft hij mij in de kost gedaan bij
een familie. De familie Bonte. Die hebben twee
kinderen, een jongen en een meisje. Hij is niet
gemeen, maar zij wel. Als ik al gekleed ben om
naar school te gaan, gaat ze mij krabben of
met warm water gooien. Mijn gestreken kleren
zijn helemaal nat. Ik moet huilen. Zij krijgt straf
van haar ouders. Maar het helpt niet. Ik zeg
tegen mijn vader: Pap, je moet naar de stad
verhuizen. Als je dat niet doet, loop ik weg.
Mijn vader verhuisde toen naar Garoet. We
woonden achter het hotel. Mijn moeder ging
daar in de keuken werken.'
'Ik denk: wat moet ik doen? Ik ben naar een
meisjestehuis gegaan. Terwijl ik verlegen ben.
Mag ik hier komen wonen? Ik heb mijn vader
pas verloren en mijn moeder is een oude
vrouw. Ik ben zo verlegen. Ik wil mijn verle
genheid afleren. De directrice heeft medelijden
met mij. Eens in de maand ga ik naar mijn
moeder. Ma, zeg ik tegen mijn moeder, de di
rectrice wil jou leren kennen, anders denken ze
dat ik maar wat verzin en geen moeder heb.'
Tijdens een logeerbezoek aan kennissen in
Bandoeng hoorde Tilly hoe het bezoek met
elkaar praatte over een vakschool.
'Ik kreeg ineens een suizing in mijn oor. Ik wist
niet wat een vakschool was, maar ik kreeg een
ingeving: dit is voor jou een kans om zelfstan
dig te zijn.'
Ze vroeg aan de vrouw des huizes wat je er
kon leren. Huishouden. Dat kan ik al, dacht
Tilly. Kleding naaien. Bij dat laatste antwoord
kreeg ze weer een suizing in haar oor.
"Mag ik een wandelingetje maken?"
"Je kent Bandoeng niet. Straks verdwaal je."
"Ik ga niet ver."
Vastberaden besloot ze op zoek te gaan naar
een vakschool. Maar waar moest ze zoeken?
'Ik leef altijd met de Heer. Ik zei: Heer, leid mij
ernaartoe, want ik weet de weg niet. Ik ben
gaan lopen, ik heb me slap gehouden, ik werd
geduwd, ik kwam op een viersprong, nee op
een vijfsprong. Welke weg moet ik nemen?
Toen werd ik naar rechts geduwd. Meteen
om de hoek: een hele grote vakschool voor
meisjes. Ik naar binnen, dat ik dat durf weet ik
zelf niet eens. Eerst moet ik over een pad met
kiezels lopen. Mevrouw mag ik hier op school
komen? Ik heb haar eerlijk verteld, ik heb
mijn vader pas verloren en ik wil iets leren om
zelfstandig te zijn.
Kind toch, zegt ze. Schoolgeld is duur. Een
tientje per maand. Kun je dat betalen?
Ja hoor, zeg ik, wanneer kan ik beginnen?
Maar ik heb helemaal geen tientje.
De directrice heeft een zus, die haar een por
geeft en zegt: Laat dat kind toch toe. Eigenlijk
ben ik te laat, want het schooljaar is al be
gonnen. Maar ik mag toch naar school, omdat
ik heb gezegd, dat ik zelfstandig wil worden.
Daarom behandelen zij mij ook om zelfstandig
te zijn. De andere kinderen worden jaloers en
zeggen dat ik word voorgetrokken.
Het eerste jaar ben ik geslaagd, het tweede jaar
ben ik ook weer geslaagd, makkelijk. En toen
het derde jaar: dat was handwerken. Ik heb alle
soorten handwerken gedaan. De directrice zegt:
als je klaar bent met de derde klas, dan kun je
hier ook wel werken. Maar ik weet wat voor kin
deren dat zijn. Dus ik wil daar niet werken.'
Wat bent u toen gaan doen?
'Toen ben naaiwerk gaan doen. Eerst vanuit huis.
Zo ben ik begonnen, totdat ik een eigen mode
zaak heb. Op Tjikini in Bandoeng. Mode-atelier
Queen.
Daarvoor werkte ik in modezaak Die Dame.
Een grote modezaak. Een vrouw die daar
werkte was naar Nederland met verlof en toen
ze terugkwam dacht ze dat ik haar plaats had
ingenomen. Zij was jaloers en heeft de eigena
resse tegen mij opgehitst. Dat ik gestolen heb,
dat ik spelden en patronen heb genomen. Maar
ik maak die patronen zelf. En die spelden, ik
weet wie dat doen, maar ik zeg niks. Ik wil geen
verraadster zijn, dat doe ik niet. Ze moeten zelf
maar opletten.
De eigenaresse zei toen tegen mij: Je bent een
slang met honderd tongen. Toen ben ik ontsla
gen. Ik dacht: wacht maar, jij ontslaat mij terwijl
ik niets gedaan heb, maar dat neem ik niet. Ik zal
jou krijgen.'
'Ik ben naar huis gegaan. Ik heb klanten, veel
militaire klanten. De vrouw van een ingenieur zei
tegen mij: "Had het eerder gezegd, dan had mijn
man je kunnen helpen." Ik heb een reclamebord
gemaakt. Daarop heb ik geschreven: ex-cou
peuse Die Dame. Zij tekeer natuurlijk, want ja, ik
gebruik haar naam.
"Trek het u niet aan", zei die ingenieur. "Plak
een papiertje erop, dan ziet ze dat niet meer.
De mensen weten dat jouw werk goed is." Hij
heeft gelijk. Ik heb dat gedaan. Ik was de enige
naaister in de straat. Na mij komen er nog twee.
Ik was de duurste, maar de mensen komen toch
naar mij.
Waarom? Ik gebruik alleen goede spullen. Soms
vroegen ze wel: "Waarom ben je zo duur?" Dan
zei ik: Mevrouw als u het te duur vindt, er zijn