'DE DOKTER WILDE MIJ ZIEN. "MEVROUWTJE. WAT HEEFT U HEM GEGEVEN DAT HIJ INEENS ZO IS OPGEKIKKERD?' hier nog twee anderen, ga daar naartoe. Maar dan kwamen ze later komen ze toch weer terug.' Waar was u tijdens de oorlog? 'Ach, ik heb drie oorlogen meegemaakt. Omdat mijn moeder Indonesisch is, mag ik buiten het kamp blijven. Zij heeft mij daarvan gevrijwaard. Maar buiten het kamp is het nog zwaarder. De oorlog is voorbij en ik moet toch verder leven. Dat is de waarheid.' En toen trouwde u met meneer Knuppel. 'Ik ken hem vanaf mijn zesde jaar. Ik ging naar de lagere school en dan liep hij naar de regent. Hij is niet zo brutaal als andere mannen en jongens. Als ze meisjes zien gaan ze fluiten of pesten. Jan was een heer. Daarna heb ik hem lang niet meer gezien. Na de oorlog ging ik hem opzoeken in Bandoeng. Hij was ziek. Met mijn vriendin van de lagere school ben ik hem met de bemo gaan opzoeken. Botje bij botje, weet je wel. Ik neem sinaasappel mee, dat is altijd goed voor de zieken. Hij woont in een huis van Waterstaat, een lang huis met kamers naast elkaar. Mensen die bij Waterstaat werken, mogen daar wonen zonder te betalen. Toen we aankwamen zei ik tegen mijn vriendin: Niet zeggen dat ik het ben. Kijken of hij mij herkent. Hij is blij met het bezoek. Ik zei niks. We keken elkaar aan. Hij herkende mij niet. Na een kwar tier zeg ik: ken je mij niet? "Wie ben je toch?" "Kijk eens goed." "Nou weet ik het! Jij bent dat kleine meisje van die brede hoed." Mijn vader liep altijd met nette schoenen en een hoed.' Jan Knuppel stond al een tijd onder behande ling van een militair arts. 'Prikken hier, prikken daar. Maar hij werd niet beter. Ik dacht: ik blijf om hem te helpen. Hij knapte op. De dokter wilde mij zien. "Mevrouwtje. Wat heeft u hem gegeven dat hij ineens zo is op gekikkerd? U bent hier pas. Ik wil dat weten. U gaat niet naar huis voor u dat zegt." Ik zeg: Hij eet erg moeilijk. Toen heb ik tegen hem gezegd: als jij niet eet, dan eet ik ook niet. 's Morgens geef ik hem de sap van een komkommer, geraspt en gezeefd, nadat het vocht een nacht buiten heeft gestaan. En ik geef hem veel knoflook. En hij houdt erg van ikan asin, jambal roti, gezouten vis. Ik ben drie maanden bij hem en hij is helemaal genezen.' Hoe oud was u toen u met Jan trouwde? Ik was 35 jaar. In 1949. Hij schrok toen de oud jes tegen hem zeggen: "Jan trouw met haar. Zij is een goed kind, zij zal jou geen verdriet aandoen." Hij is nooit getrouwd geweest. Hij is bang. En tegen mij zeiden de oudjes: "Nu werkt hij nog. Hoe klein het ook is, je krijgt een klein pensioentje van hem als je met hem trouwt. Anders moet je tot je oude dag wer ken." Ik wou niet eerst, ik ben bang. Ik wil hem helpen, maar niet trouwen.' U was allebei bang. 'Maar op 19 oktober 1949 ben ik toch met hem getrouwd. Hij heeft een goed hart. Hij is ouder. Wij schelen 23 jaar. Maar daar geef ik niets om, want dat is er bij mij niet meer bij.' Wat is er niet meer bij? 'De seks is er niet meer bij. Dat doe ik niet. Ik heb erg goed met hem geleefd. Alleen niet zo lang. Maar zeven jaar. Toen is hij overleden.' Voor u met Jan Knuppel trouwde was u ge trouwd met iemand anders. 'Ja, maar ik was al gescheiden. Ik wil daar niks meer van weten. Ik weet dat ook niet meer.' In 1956 ging u naar Nederland. 'Ik was toen 41 jaar. Mijn man was overleden. Ik mocht wel blijven, maar dan moest ik warga negara worden en dat wilde ik niet. Ik zei: ik ben Nederlander en ik blijf Nederlander. Maar mijn moeder mocht ik niet meenemen. Waar om mag mijn moeder niet mee? Omdat zij volbloed Indonesische is. Ik vond dat gemeen. Ze is mijn moeder en ze heeft geen familie meer. Ik heb altijd voor haar gezorgd. Maar het mocht niet. Ze was ziek. Ik ben gebleven tot ze was overleden. Daarna ben ik naar Nederland gegaan. Ik heb dat in stilte gedaan. Want ze mogen niet weten dat je weggaat. Je mag naar Nieuw-Guinea, maar niet naar Nederland. Toevallig werkte mijn nicht op het kantoor dat alles regelt. Ik zei: Ietje schrijf mij in. Waar? Elders. Je hoeft alleen maar 'elders' te zeggen, dan weten ze dat het Nederland is. Nu? In juni was dat. Nee, ik moet mijn werk eerst afma ken. Drie maanden, dan is mijn werk klaar. En dan vlug weg. Zo is het gegaan. Drie maan den later ben ik met de boot naar Holland gekomen. Een verre neef van mij woonde in Friesland en die heeft mij opgevangen. Eerst ben ik daar gaan wonen. Een vriendin van de lagere school woonde in Vlissingen. Wij zijn elkaar al die jaren blijven schrijven. Waarom kom je niet hier? Zodoende ben ik in Vlissingen komen wonen. Op 17 augustus 1957.' U bent nu dus al 61 jaar een Zeeuwse. 'Ja, zo is dat. Grappig hè.' Met dank aan Lindy Zevenbergen OKTOBER43

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2018 | | pagina 43