Hij kan terugzien op een glansrijke carrière
bij de KLM. Maar diep in zijn hart is hij nog
altijd dat dertienjarige straatslijpertje uit
Indië. Ami Emanuel over zijn bewondering
voor Tjalie Robinson en zijn diepe band met
Indonesië.
INTERVIEW
DOOR RICCI SCHELDWACHT
FOTOGRAFIE AMKE
Laatst was Ami Emanuel (Soerabaja, 1931) bij een lezin
genmiddag van de werkgroep Indische Letteren. Een
van de sprekers hield een praatje met de titel 'Tjalie
Robinson, voorvechter van de Indische gemeenschap?'
Dat vraagteken stond er om aan te geven dat Tjalie niet
alleen maar medestanders had, maar dat er binnen de
Indische kring ook de nodige kritiek op hem was. Als
voorbeeld haalde de spreekster het blaadje Tong Tong,
het enige anti-Nederlandse blad ter wereld van een
zekere mr. W.F.A. Hakker aan. Ami kende het boekje,
want hij had het jaren geleden in een antiquariaat
gekocht. Een schotschrift noemt hij het. Een in 1966 in
eigen beheer uitgegeven pamflet, dat voor 2,50
te koop was bij mr. W.F.A Hakker, wonende aan de
Beeklaan 353A te 's-Gravenhage.
Ami Emanuel vond het jammer dat de jonge spreekster
tijdens haar verhaal onvoldoende oog had voor de
achtergrond van de journalist, schrijver en straatslijper
Tjalie Robinson. Diens positie was een heel andere dan
die van mr. Hakker, die als inspecteur van financiën in
dienst was van Het Gouvernement en zich omwille van
zijn functie zo vaderlandslievend mogelijk uitte. Het is
belangrijk dat je dat verschil ziet, zegt Ami. 'Tjalie was
helemaal niet anti-Nederlands. Wel hamerde hij erop
dat je je afkomst niet moet verloochenen. Tjalie is een
man van de straat. Die trekt zich het lot van de kleine
Indo aan, terwijl Hakker een academisch gevormde
man was die zich geheel in dienst van Nederland had
gesteld. Ik werd niet kwaad, maar als je zo'n lezing
geeft, moet je weten waar Hakker en Tjalie staan. An
ders begrijp je de Indische wereld niet.'
Weken later zal Ami zeggen dat hij toch wel kwaad
was. Het is niet de enige keer dat hij het tijdens het
urenlange interview met Moesson bij hem thuis zal
hebben over de impact van het standsverschil onder
Indische Nederlanders. Hoe komt het dat we zo veel
van elkaar kunnen verschillen? Hoe komt het dat onze
verhalen en sympathieën zo uiteen kunnen liggen,
terwijl onze voorgeschiedenis teruggaat naar hetzelfde
land? Naar Indonesië. Of naar Nederlands-Indië, zoals
we dat immense eilandenrijk ooit noemden. Hoe komt
het dat er onder Indische Nederlanders over dat ver
leden nog altijd zoveel wrok en verbittering is? Zoveel
verdriet en boosheid? Boosheid die nog altijd de levens
van hele Indische gezinnen beheerst.
Het antwoord op die vragen vond hij deels in boeken.
Want Ami Emanuel (86) is een verwoed lezer en een
wandelende encyclopedie. In zijn boekenkast in zijn
werkkamer thuis staan meer dan tweeduizend boeken
over de Indische geschiedenis. En dat zijn alleen nog
maar de non-fictie boeken, de Indische romans zijn
daarbij nog niet meegerekend.
Als je iemand belezen kunt noemen, is hij het. Toch
heeft hij zijn belangrijkste levenslessen op straat ge
leerd, zegt hij. Tijdens de Japanse bezetting was hij een
straatslijper, net zo eentje als waarover Tjalie Robinson
schreef. Dertien jaar oud was hij. Een jongen nog.
Ami Emanuel: 'Mijn vader was krijgsgevangene.
Mijn moeder was buitenkamper. Een vrouw zonder
inkomen. Drie kinderen. Ik heb een jonger broertje
en een jonger zusje. We verhuisden van Buitenzorg
naar Bandoeng, waar de oudste zus van mijn moeder
woonde. Mijn vader was eerst als krijgsgevangene in
Bandoeng geïnterneerd. Daar konden we hem nog
zien. Later moest hij dwangarbeid verrichten aan de
Pakanbaroe-spoorweg.
Tijdens de Japanse tijd werkte ik voor toko Ong Kai
Tek, een bekende kruidenierswinkel. Ik leverde spullen
aan de winkels, die ik met een bakfiets bij de fabriekjes
even buiten Bandoeng ophaalde. Zeep, ketjap, honing.
Ik had geen Europeanen om me heen, alleen maar In
donesiërs en Chinezen. Zo leer je de bevolking kennen.
38 MOESSON