'ZEVENTIEN MANNEN GINGEN WEER OP PAD. SAMEN ZOUDEN ZE STERVEN. NA EEN KWARTIER KONDEN ZE AL NIET VERDER, PAL VOOR HUN NEUS LAGEN DE ATJEEËRS ZE OP TE WACHTEN. onderweg te zuiveren en een nabij gelegen versterking onderweg in te nemen. Van der Meer bekeek de order. 'Goed', zei hij, 'op pad maar weer.' Even later marcheerde de hele bezetting de benteng uit, de klassianen zoals de hele dag al voorop, daarachter de geregelde troepen, waarin Anton en Sjakko meevochten. Ze trokken over een open drassig rijstveld naar een kampong die ze heel in de verte zagen liggen. In de bosrand bij de versterking die Van der Meer net had verlaten, lagen de Atjeeërs op de loer; ze konden hun ogen nauwelijks geloven. Zo gauw Van der Meer een paar honderd meter verderop was, stormden ze uit hun verschansing te voorschijn en bezetten de zojuist ontruimde versterking. Van der Meer zat zonder het zelf nog te weten tussen twee vuren in. De Atjeeërs waren van de eerste schrik bekomen, hun oude vechtlust was weer helemaal terug. Niet veel later meldde een boodschapper zich bij Pel. 'Kolonel! Onze troepen worden beschoten vanuit de benteng die Van der Meer veroverd had.' 'Wat? Hoe kan dat?' 'Het lijkt erop dat Van der Meer de benteng verlaten heeft. Hij is buiten zicht.' De rappor teur aarzelde even. 'Aan het geweervuur te oordelen is hij naar het zuiden getrokken.' 'Het zuiden? Het zuidoosten had ik gezegd!' Pel vloekte binnensmonds. Van der Meer had vlak bij de benteng moeten blijven. En waarom had hij in hemelsnaam geen bezetting achter gelaten. Het was zo voor de hand liggend dat hij het er in zijn order niet bij had gezet. Een uur later meldde de verbindingsofficier zich opnieuw. 'Kolonel! Een stel mannen van Van der Meer is net binnengekomen, ze hebben hulp nodig.' Anton stapte achter de officier vandaan naar voren. Tot aan zijn kruin zat hij onder de mod der. Zijn ogen stonden wijd open. Hij trilde op zijn benen. 'Kolonel, we hebben ons een weg hier naartoe gevochten. Majoor van der Meer staat tegen over een enorme overmacht. Hij vraagt om hulp.' Pel bestudeerde Anton een ogenblik, toen zei hij: 'Zeg maar tegen de majoor dat ik geen manschappen kan missen. Die lui moeten maar zien hoe ze erdoor komen.' Dertien uur was Anton nu op de been, doorlo pend onder vijandelijk vuur en zonder eten in de maag en nu moesten ze ook nog terug! Van de dertig man die de linie van Pel hadden we ten te bereiken was de helft niet meer in staat de terugtocht te maken. De meesten hadden klewangslagen of kogelwonden. En nu moes ten ze weer door die wand van woeste krijgers heen. Niemand zou dit overleven. Blijkbaar las Pel zijn gedachten: 'Neem de hoornblazers mee en als die geen antwoord krijgen, dan brengen jullie persoonlijk het bericht over dat Van der Meer moet terugtrekken. Al komt er maar één man over, dan is dat genoeg.' Anton salueerde. Zeventien mannen gingen weer op pad. Samen zouden ze sterven. Na een kwartier konden ze al niet verder, pal voor hun neus lagen de Atjeeërs ze op te wachten. 'Blazen, blazen', riepen de mannen. De hoornblazers bliezen hun wangen bol. Alleen de kop van een kikker had Anton wel eens zo zien uitdijen, die van een man nog nooit. '10e bataljon', toeterden ze, maar een antwoord kwam er niet. 'Blazen, blazen', schreeuwden de mannen panisch. 'Blazen, blazen, anders moeten jullie ook met ons mee.' Weer zetten de blazers de lippen aan de trompet. Het signaal schetterde over de velden. En toen kwam er antwoord! 'Terugtrekken', bliezen de trompetters. Bijna direct daarna zagen ze in de verte de colonne opdoemen. Van alle kanten drongen de Atjeeërs op, achter hun karbou wen dekking zoekend tegen het Nederlandse geweervuur. De karbouwen schokten van de kogelinslagen. Slechts een enkele zakte door zijn poten, de rest sjokte plichtsgetrouw door. De Atjeeërs stortten zich met woeste kreten op de mannen die de groep niet konden volgen. Vanuit de verte zag je de hooggehe ven lemmeten schitteren in de zon, voordat ze inhakten op hun slachtoffer op de grond. Ondertussen bestormde een majoor na toestemming van Pel met de laatste be schikbare zestig man de versterking die Van der Meer verlaten had. Hans rende met de andere mannen achter de majoor aan. Het was een wanhoopsoffensief. Ze klauterden zonder dekking tegen de verdedigingswal op en sprongen naar beneden. Na een kwartier hadden ze de versterking heroverd. Nu maakte Van der Meer nog enige kans, anders zou hij tussen twee vuren gezeten hebben en zou van de hele colonne niemand het overleven. De hitte was verschroeiend. De mannen van Van der Meer konden onmogelijk het verband vasthouden. Sommigen sprongen in de hoop een snellere weg te kunnen vinden in paniek van de smalle dijkjes die de sawa als een schaakveld doorsneden, maar zakten diep weg in de zware, zwarte bagger. De modder zoog ze vast en hield ze gevangen totdat de Atjeeërs opdoken om ze af te maken. Ongeveer dertig meter van Sjakko af werd Van Beek omsingeld. Sjakko kon niks voor hem doen. Van Beek had zijn geweer al weggegooid, waarschijnlijk was hij door zijn munitie heen. Hij hinkte, maar sloeg nog wel met zijn sabel om zich heen. De Atjeeërs drongen op. Misschien probeerden ze hem levend in handen te krijgen. Geen twijfel over mogelijk, Van Beek zou moe ten zwichten, dat wist hij zelf maar al te goed. Toch hield hij zijn hoofd koel, want plots zette hij zijn sabel met het handvat op de grond en stortte zich voorover in de punt. 22 MOESSON

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2019 | | pagina 22