'GA, WEG, SNEL',
KREUNDE HIJ. MET
TRILLENDE HANDEN
PROBEERDE HIJ
ZIJN REVOLVER UIT
DE HOLSTER TE
KRIJGEN. HIJ ZOU
ZICH EEN KOGEL
DOOR HET HOOFD
JAGEN, VOORDAT
DE VIJAND HEM
TE PAKKEN KON
NEMEN. 'LAAT ME.'
LETTEREN
Sjakko gooide zijn bepakking af. Het bataljon
was in plukken uit elkaar gevallen. Het voorste
deel bleef nog redelijk bij elkaar, maar in de
achterhoede was alle samenhang verdwenen.
Al vechtend verloren ze de goede richting
en kwamen in steeds moerassigere gronden
terecht. Tot over de knieën zakten ze weg en
waren verloren. Over de smalle dijkjes snelden
de Atjeeërs op ze af.
Sjakko vocht in de achterhoede, maar hij had
de voorhoede nog in zicht, hij hield in ieder
geval de goede richting. Vóór hem ploeterde
een officier van de administratie die vrijwillig
mee ten strijde was getrokken. Hij struikelde
steeds vaker, dit tempo, dit beulen in de mod
der waar de soldaten beter in getraind waren,
was hij niet gewend, dit kon hij niet volhouden.
Plots gaf hij het op, hij kon niet meer en zakte
op de knieën. 'Ga, weg, snel', kreunde hij. Met
trillende handen probeerde hij zijn revolver
uit de holster te krijgen. Hij zou zich een kogel
door het hoofd jagen, voordat de vijand hem
te pakken kon nemen. 'Laat me.'
'Godverdomme', vloekte de soldaat naast
hem en greep zijn hand, 'laat dat. We laten
je niet achter.' Hij trok de administrateur zijn
bepakking van de rug, gooide zijn geweer in
de modder en nam hem op de rug. Sjakko
ploeterde hen voorbij. Twintig meter verder
liet de soldaat plots met een schreeuw de offi-
cier vallen. Hij greep naar zijn voet. Een kogel.
Nu pakte een kameraad hém en sleurde hem
mee. Aan de nek van zijn kameraad hangend
hinkte de soldaat jankend verder. Sjakko keek
om. De officier zat onbeweeglijk op de grond
met zijn gezicht naar de Atjeeërs. Misschien
was hij te verdoofd. Of kon niets hem nog
wat schelen. In dat geval maakte hij een grote
fout, want het maakte wel degelijk heel veel
uit of hij levend in handen van de Atjeeërs
zou vallen of niet. In ieder geval deed hij geen
poging meer zijn revolver te grijpen. Hij was
een administrateur, onvoldoende gewend aan
de realiteit van de dood om die onder alle
omstandigheden zichzelf aan te kunnen doen.
De stoet aan herinneringen die in een flits aan
hem voorbijtrokken, zijn vader en moeder,
zijn broers en zussen, zij verlamden hem en
waren er allemaal de oorzaak van dat hij de
verkeerde keuze maakte. Hij was een man
van de pen wiens primaire reactie niet moord
maar het ontwikkelen van gedachten was.
Hoe zouden zijn bloeddoorlopen ogen in deze
laatste ogenblikken naar de Atjeeërs gekeken
hebben? Hij hield zijn hoofd recht overeind.
Wat had hem bezield om mee te gaan? De
geheimen van zoveel levens verdwenen hier
in de modder voordat ze in de openbaarheid
konden komen.
Een half uur later waren Van der Meers
mannen terug in de versterking die ze eerder
zo roekeloos hadden verlaten. Hans zag hoe
Van der Meer zelf werd binnengedragen, hij
was in een karbouwengat gevallen en kon niet
meer lopen. Zo'n gat waar de karbouwen zich
in baadden, zag je in het donkere water nau
welijks. Je kon er tot aan je nek in verdwijnen.
Hans leunde uitgeput tegen een steunpilaar
van een houten hut. Zijn rode baard was zwart
van de modder. Uitgelaten mannen sloegen
elkaar joelend en schreeuwend op de schou
der, en hoewel van top tot teen besmeurd en
gehavend vond Hans ze meer op feestvieren
de oude vrienden lijken die elkaar na jaren
weer terugzagen dan op overlevenden van
het knekelveld van de gewelddadige dood.
Verderop stonden mannen met gebogen
hoofd juist zwijgend bij te komen van de ver-
schrikkingen van het slagveld. Al het vuur was
uit hen verdwenen, een stelletje gedrogeerde
kermisberen bij elkaar. De paar mannen vlak
bij hem, die waren gevallen en toch weer
overeind hadden kunnen komen, waren onher
kenbaar en dubbel zo breed geworden door
alle aanklevende modder. Hans bestudeerde
die mannen nog eens goed. Anton, Anton, dat
was Anton! 'Anton!' schreeuwde hij, 'Anton!'
'Hans!'
Ze vielen elkaar in de armen, de tranen
stroomden Hans over de wangen. Hij drukte
Anton tegen zich aan alsof deze ter plekke uit
de dood was herrezen en Hans hem nu nooit
meer wilde laten gaan. Tranen trokken sporen
over Antons besmeurde gezicht. Een paar
meter verderop stond Sjakko er apathisch bij,
misschien dacht hij in stilte alweer aan de bor
rel van vanavond, omdat zijn leven zich was
gaan beperken tot de kleine dingen van de
dag en hij zelfs met de grote gebeurtenissen
omging alsof het kleine waren. Hans en Anton
klopten elkaar onhandig op de schouder; ze
hadden het er weer levend afgebracht.
'Jij kende die Jacobs toch goed?' vroeg Anton.
'Die administrateur waarover je me hebt
geschreven?'
'Zeker', zei Hans. Een heftige siddering in zijn
hele lijf drukte in één klap zijn blijdschap weg.
'Hoezo?'
'Ik heb gehoord dat hij daarnet in handen van
de Atjeeërs is gevallen.'
'Wat?? Hoezo was hij erbij dan? Wat heeft hij
te zoeken in het veld? Hij behoort achter zijn
bureau te zitten!'
'Weet ik veel. Hij schijnt vrijwillig meegegaan
te zijn.' Hans staarde Anton aan. Weer liepen
de tranen door zijn baard. Hij boog zijn hoofd
en zakte op zijn knieën.
Wie er nu nog niet was, was in handen van de
Atjeeërs gevallen. Ter plekke benoemde Pel de
klassianen die de tocht hadden overleefd weer
tot soldaat. Longbatta was veroverd.
Bert Wenink werkt aan een roman die de volledige
Atjeh-oorlog beschrijft vanuit het perspectief van
een gewone soldaat. Dit is een fragment.
Reageren? Bert.Wenink@telfortglasvezel.nl
APRIL 23